ECLI:NL:CRVB:2018:257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
16/53 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn aanvraag voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 had afgewezen. Appellant had op 23 april 2014 een aanvraag ingediend, maar het Uwv kon geen oordeel geven over zijn arbeidsgeschiktheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd vanwege het ontbreken van medische informatie. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat appellant zelf het risico had genomen door zo laat een aanvraag in te dienen. De rechtbank vond dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om te concluderen dat appellant arbeidsongeschikt was op de relevante leeftijden. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij nooit deugdelijk was onderzocht en dat zijn ziektebeeld hem niet kon worden verweten. Hij diende nadere medische informatie in, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat deze informatie niet relevant was voor de periode in geding. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische gegevens niet tot een ander oordeel leidden. Het hoger beroep werd afgewezen, en er was geen grond voor vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

16/53 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 november 2015, 14/11799 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, heeft het hoger beroep van mr. Kruik overgenomen en zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1980, heeft op 23 april 2014 een aanvraag ingediend bij het Uwv voor arbeids- en/of inkomensondersteuning op grond van de destijds geldende Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, omdat de verzekeringsarts geen oordeel kon geven over de arbeidsgeschiktheid van appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd wegens het ontbreken van medische informatie. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 10 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de aanvraag van appellant terecht is bezien in het kader van hoofdstuk 2 van de Wajong 2010. Er is sprake geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen, waarbij informatie is opgevraagd bij de huisarts. De huisarts bleek niet (meer) te beschikken over het medisch dossier van appellant van vóór 2008. Uit de brief van de huisarts van 1 augustus 2014 blijken onvoldoende objectieve medische gegevens om te kunnen concluderen dat appellant ten tijde van belang arbeidsongeschikt was. Door pas op een zeer laat moment, namelijk bijna zeventien jaar na zijn zeventiende verjaardag, de aanvraag in te dienen, heeft appellant het risico genomen dat medische gegevens over de periode van 52 weken aansluitend op zijn zeventiende verjaardag moeilijk te achterhalen zijn. Dit risico dient voor rekening van appellant te blijven. Uit de ter zitting overgelegde informatie van Psychiatrisch Ziekenhuis Bloemendaal van 6 februari 1998 blijkt weliswaar dat appellant psychische klachten heeft gehad na een schokkende gebeurtenis, maar ook dat hij in december 1997 volledig hersteld was. Deze informatie heeft de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel gebracht. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om inschakeling van een onafhankelijk deskundige afgewezen, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkte gegevens over de periode in geding onjuist hebben beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht en op juiste gronden bij het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat appellant niet in aanmerking komt voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong 2010.
2.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nooit deugdelijk door het Uwv is onderzocht. Verder heeft hij aangevoerd dat het hem, gelet op zijn ziektebeeld, niet valt te verwijten dat hij pas in 2014 een eerste aanvraag heeft ingediend. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) heeft hij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat hij voor de toekomst in aanmerking dient te komen voor een Wajong-uitkering. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij nadere medische informatie ingediend van zijn behandelaars psychiater A.C. Wijma, gedateerd 10 maart 2016, sociaal psychiatrisch verpleegkundige K. Polderman, gedateerd 22 maart 2016 en van 28 november 2017 (met bijlagen over de psychiatrische behandeling sinds juni 2012), cardiologen van
10 oktober 2017 en 16 november 2017, neuroloog-somnoloog van 3 november 2017, longarts van 24 november 2017 evenals een CIZ-indicatiebesluit van 19 september 2014 en een advies Beschermd Wonen van Parnassia Groep van 11 augustus 2016.
2.2.
Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd waarbij erop is gewezen dat de in hoger beroep ingediende informatie van de behandelend sector niet ziet op de periode in geding en geen bewijs levert voor arbeidsongeschiktheid voor loonvormende arbeid gedurende het zeventiende en achttiende jaar.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Voor het juridisch kader wordt verwezen naar overwegingen 6 en 7 van de aangevallen uitspraak.
3.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat op grond van vaste rechtspraak van de Raad inzake laattijdige aanvragen in het kader van de Wajong (zie onder meer de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico moet blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient. Appellant heeft bij de aanvraag en in bezwaar medische gegevens ingediend die zien op de periode vanaf juni 2012, echter over de periode tussen zijn zeventiende en achttiende verjaardag zijn er geen medische gegevens (meer) beschikbaar. Uit de in beroep ingediende informatie van Psychiatrisch Ziekenhuis Bloemendaal blijkt van een episode van psychische klachten in 1997, waarna herstel is gevolgd. Het oordeel van de rechtbank onder rechtsoverwegingen 9, 10 en 11 – dat uit deze gegevens geen arbeidsbeperkingen bij appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd zijn af te leiden – wordt volledig onderschreven. Terecht heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige, omdat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkte gegevens over de periode in geding onjuist hebben beoordeeld.
3.4.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische gegevens leiden niet tot een ander oordeel nu deze evenmin informatie bevatten die ziet op de periode in geding. Er blijkt sprake van actuele, serieuze medische problematiek bij appellant, maar uit deze informatie valt niet op te maken dat appellant tijdens de periode tussen zijn zeventiende en achttiende verjaardag medische beperkingen ondervond tot het verrichten van arbeid. De brieven van psychiater Wijma, sociaal psychiatrisch verpleegkundige Polderman en A.Y. Roelofs, begeleidster van appellant tijdens de basisschoolleeftijd (groep 8), bevatten onvoldoende concrete aanwijzingen en objectieve medische gegevens voor het aannemen van arbeidsbeperkingen in de periode in geding en vormen geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige is onder deze omstandigheden geen aanleiding.
3.5.
De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) treft geen doel, nu deze uitspraak ziet op de situatie van een herhaalde aanvraag. In het onderhavige geval is geen sprake van herhaalde aanvraag, maar van een (laattijdige) eerste aanvraag.
3.6.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.5 slaagt het hoger beroep niet.
3.7.
Nu geen sprake is van een ten onrechte gederfde uitkering is voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente geen grond.
3.8.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Trox

NW