ECLI:NL:CRVB:2018:2541
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over urenbeperking en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 4 november 2013 ziek meldde met depressieve klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van de conclusie dat appellante in staat was meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking was aangenomen. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de kosten voor juridische bijstand niet integraal vergoed hoefden te worden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.