ECLI:NL:CRVB:2009:BG9617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2030 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • M.C.M. van Laar
  • J. Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en de noodzaak van urenbeperking in de Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze zaak gaat het om de intrekking van een WAJONG-uitkering van een betrokkene, die sinds 17 december 1997 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het UWV vernietigd, omdat het UWV geen urenbeperking had opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ondanks de aanwezigheid van een chronisch vermoeidheidssyndroom.

De bezwaarverzekeringsarts van het UWV heeft in hoger beroep betoogd dat er geen medische redenen zijn voor het opnemen van een urenbeperking, en dat de reeds vastgestelde beperkingen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de problemen van de betrokkene. De Raad van de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking niet medisch geïndiceerd is. De Raad stelt dat de aanwezigheid van een uitzonderingssituatie op zichzelf niet leidt tot de noodzaak voor een urenbeperking, en dat deze pas aan de orde is als andere beperkingen in de FML niet voldoende tegemoetkomen aan de erkende problemen van de betrokkene.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van het UWV slaagt, de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, en het beroep van de betrokkene alsnog ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/2030 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 maart 2007, 06/573 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C. Blankestijn, advocaat te Hengelo, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008.
Appellant was niet vertegenwoordigd. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Blankestijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 21 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant ongegrond verklaard het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 30 september 2005, waarbij appellant de aan betrokkene sedert 17 december 1997 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAJONG-uitkering met ingang van 1 december 2005 heeft ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedraagt.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en besluiten genomen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe -kort samengevat- overwogen dat er tussen partijen geen verschil van mening bestaat ten aanzien van het antwoord op de vraag of bij betrokkene sprake is van ziekte of gebrek en dat het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellant in verband met de bij betrokkene bestaande beperkingen een urenbeperking had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Naar het oordeel van de rechtbank had appellant met het aannemen van beperkingen ten gevolge van het chronisch vermoeidheidssyndroom een urenbeperking in de FML moeten opnemen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant dat oordeel van de rechtbank bestreden. Onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts van 12 juli 2005 en van de bezwaarverzekeringsarts van 16 februari 2006, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn commentaar van 15 maart 2007 nogmaals gemotiveerd waarom er geen medische reden aanwezig is om, naast de reeds aangegeven beperkingen ten aanzien van geestelijk inspannende arbeid met frequente deadlines of productiepieken en ten aanzien van fysiek zware arbeid, nog een urenbeperking in de FML op te nemen. Met de in de FML opgenomen beperkingen is ruim tegemoet gekomen in het door betrokkene geclaimde onvermogen. Voor het aannemen van meer beperkingen kan in de aanwezige medische stukken geen steun worden gevonden. Appellant acht het in ieder geval onjuist dat de rechtbank uit de omstandigheid dat sprake is van een zogenoemde uitzonderingssituatie afleidt dat een urenbeperking is aangewezen.
3.2. De Raad kan zich vinden in het betoog van appellant. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd waarom een urenbeperking niet medisch geïndiceerd is. Met appellant is de Raad van oordeel dat de aanwezigheid van een uitzonderingssituatie bezien op zichzelf niet leidt tot de noodzaak voor betrokkene een urenbeperking vast te stellen. Voor een urenbeperking is eerst aanleiding, indien met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML niet op voldoende wijze aan de door appellant erkende problemen van betrokkene tegemoet kan worden gekomen. Hiervan is geen sprake. De Raad heeft in de stukken geen objectief medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant de (duur)belastbaarheid van betrokkene ten tijde in geding heeft overschat. Hetgeen betrokkene in verweer nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het (inleidende) beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en M.C.M. van Laar en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A. Badermann.