ECLI:NL:CRVB:2018:2525
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake IVA-uitkering en loonaanvullende WGA-uitkering na beëindiging dienstverband
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen de weigering van een IVA-uitkering voor een werknemer die arbeidsongeschikt is. De werknemer, die als ICT-architect werkte, viel op 5 januari 2011 uit en zijn dienstverband eindigde op 1 juli 2011. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de werknemer recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering van 2 januari 2013 tot 2 juli 2015, met een arbeidsongeschiktheid van 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2015, werd vastgesteld dat de werknemer recht had op een loonaanvullende WGA-uitkering van 80 tot 100%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de werkgever tegen deze beslissing ongegrond, omdat er geen recht op een IVA-uitkering zou zijn vanwege het ontbreken van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van de werkgever tegen deze beslissing ongegrond. De werkgever ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd dat er in de toekomst verbetering van de arbeidsduurbelasting te verwachten was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er zorgvuldig onderzoek was gedaan door de verzekeringsartsen en dat de verwachting van verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar realistisch was. De Raad oordeelde dat de door de werkgever ingebrachte rapporten van andere artsen niet overtuigend waren, omdat deze artsen de werknemer niet hadden onderzocht en hun conclusies enkel op dossiergegevens waren gebaseerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van de werkgever niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 15 augustus 2018.