ECLI:NL:CRVB:2018:2473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/4220 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in zorgbijdrage op basis van letselschadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het CAK ongegrond werd verklaard. Het CAK had op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de bijdrage voor zorg en ondersteuning vastgesteld, waarbij rekening was gehouden met een letselschadevergoeding die appellant had ontvangen na een verkeersongeval in 1978. Appellant stelde dat de bijdrage onterecht was vastgesteld en dat hij recht had op een hogere vrijstelling van zijn letselschadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat het CAK zich aan de wet- en regelgeving had gehouden en dat de bijdrage correct was vastgesteld.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende procesbelang had, omdat de gronden van het hoger beroep zich uitsluitend richtten op de hoogte van de bijdrage voor een reeds verstreken periode. Appellant had zelf aangegeven dat hij geen ondersteuning meer ontving sinds november 2016, waardoor er geen actueel belang was bij de beoordeling van de zaak. De Raad benadrukte dat een louter principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.J. de Mooij als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.

Uitspraak

17.4220 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 april 2017, 16/2599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 25 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
CAK heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Arkink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1958, heeft op 23 juni 1978 letsel opgelopen bij een verkeersongeval.
1.2.
Bij vaststellingsovereenkomst van 21 juli 2011 is aan appellant een vergoeding van
€ 479.064,92 toegekend wegens door het verkeersongeval geleden schade (letselschadevergoeding). In verband met een ongevallenverzekering heeft Meeùs verzekeringen een uitkering toegekend van totaal € 174.103,44.
1.3.
Appellant heeft CAK op 6 november 2015 verzocht de door hem verschuldigde bijdrage voor zorg en/of ondersteuning thuis op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan te passen in verband met letselschadevergoeding.
1.4.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft CAK op 25 november 2015 aan appellant medegedeeld dat in verband met de letselschadevergoeding de bijdrage over 2015 wordt aangepast. Op de grondslag sparen en beleggen wordt een bedrag van € 46.344,50 in mindering gebracht.
1.5.
Bij besluit van 4 januari 2016 heeft CAK de maximale periodebijdrage voor zorg of ondersteuning op grond van de Wmo 2015 voor het jaar 2015 vanaf periode één vastgesteld op € 775,97 per vier weken. Bij de berekening is CAK uitgegaan van een grondslag sparen en beleggen van € 642.896,- en hierop is een bedrag van € 46.344,50 in verband met een vrijstelling letselschade in mindering gebracht. De vermogensinkomensbijtelling is bepaald op € 47.724,12 (8% van € 596.551,50).
1.6.
Bij besluit van 23 maart 2016 (bestreden besluit) heeft CAK voor zover van belang de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. Niet in geschil is dat CAK op grond van de wet- en regelgeving bij de vaststelling van de bijdrage geen hoger bedrag van de letselschadeuitkering en de uitkering ingevolge de ongevallenverzekering kan vrijstellen dan het reeds in aanmerking genomen bedrag van € 46.344,50. In zijn uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3853, heeft de Raad in een zaak die betrekking had op de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geoordeeld over de vermogensinkomensbijtelling bij letselschadevergoedingen. Deze uitspraak is ook van toepassing op de in deze zaak aan de orde zijnde vaststelling van de bijdrage op grond van de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Het betoog van appellant dat deze uitspraak van de Raad niet juist is en dat in zijn geval de regelgeving, die ertoe leidt dat bij de vaststelling van de bijdrage vermogensinkomensbijtelling plaatsvindt, buiten toepassing moet worden gelaten, treft geen doel. Er is geen reden om in hetgeen appellant in deze procedure heeft aangevoerd anders te oordelen dan de Raad heeft gedaan in zijn uitspraak van 5 oktober 2016.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874 is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.2.
De Raad is van oordeel dat in dit geval sprake is van onvoldoende procesbelang. De gronden richten zich uitsluitend tegen de (hoogte van) de maximale periodebijdrage voor het jaar 2015. Deze bijdrage heeft betrekking op een in het verleden liggende afgesloten periode. Appellant heeft zelf aangegeven dat indien er geen rekening wordt gehouden met zijn vermogen de bijdrage over deze periode maximaal € 2.600,- per jaar zou zijn. Onbetwist is dat hetgeen CAK bij appellant feitelijk in rekening heeft gebracht in verband met verleende zorg, lager ligt dan dit bedrag. Ook van een toekomstig belang is geen sprake, nu appellant ter zitting heeft verklaard dat hij vanaf november 2016 geen ondersteuning meer heeft ontvangen. Vanaf die datum is hij dan ook geheel geen bijdrage meer verschuldigd. Dat de mogelijkheid aanwezig is dat appellant in de toekomst opnieuw ondersteuning of zorg nodig heeft en dan opnieuw een bijdrage verschuldigd zou kunnen worden, is een onvoldoende actueel belang om het hoger beroep ontvankelijk te achten. Dat appellant een principiële uitspraak wenst van de Raad voor anderen die in een vergelijkbare situatie als appellant verkeren, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
5. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B. Dogan
SSa