In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die aanspraak maakt op uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1929, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van de conclusie dat zijn psychische klachten (PTSS) niet in verband konden worden gebracht met het aanvaarde oorlogsgeweld. Na meerdere procedures en deskundigenrapporten, waaronder van psychiater H.S.R. Witte, werd vastgesteld dat de PTSS-klachten van de appellant in betekenende mate waren veroorzaakt door het oorlogsgeweld, wat leidde tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
De Raad oordeelde dat de invaliditeit met terugwerkende kracht vanaf de datum van de aanvraag op 1 mei 2012 doorwerkt in de aanspraken van de appellant. De Raad vernietigde het eerdere besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad en droeg hen op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.111,18 bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en de gevolgen van oorlogsgeweld op de gezondheid van slachtoffers.