ECLI:NL:CRVB:2012:BW1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4180 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toekenning van een periodieke uitkering en toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de weigering van een periodieke uitkering en toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1929, had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, maar verzocht op 25 juli 2008 om een herbeoordeling van zijn aanspraken. De Raad had eerder vastgesteld dat appellant erkend was als oorlogsgetroffene vanwege zijn internering in verschillende kampen tijdens de Bersiap-periode. Echter, de gevraagde uitkering en toeslag werden geweigerd omdat de klachten van appellant niet in verband stonden met het oorlogsgeweld.

De Raad oordeelde dat het standpunt van verweerder, dat de post-traumatische stressstoornis van appellant niet was veroorzaakt door erkende gebeurtenissen onder de Wubo, maar eerder door omstandigheden tijdens de Japanse bezetting, voldoende steun vond in de adviezen van geneeskundig adviseurs. Het bestreden besluit werd als voldoende deugdelijk en gemotiveerd beschouwd, aangezien er geen bevestiging was van de door appellant genoemde gebeurtenis die als calamiteit kon worden aanvaard.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 februari 2012, waarbij appellant niet aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte standhield en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 april 2012.

Uitspraak

11/4180 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Canada, (appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad, (verweerder)
Datum uitspraak: 5 april 2012
I. PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet in de plaats getreden van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 juni 2011, kenmerk BZ01276615 (bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 18 november 2010, nr. 09/6109 WUBO. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2012, waar appellant niet is verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant, geboren in 1929, heeft - nadat eerder aanvragen waren afgewezen - op 25 juli 2008 verzocht om een herbeoordeling van zijn aanspraken op grond van de Wubo in verband met het vervallen van het zogenoemde territorialiteitsbeginsel.
1.2. Bij besluit van 5 januari 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 2009, heeft verweerder appellant erkend als oorlogsgetroffene wegens zijn internering in de kampen Wonopringgo, Djosènan en Pekalongan tijdens de Bersiap-periode. De gevraagde periodieke uitkering en toeslag op grond van de Wubo zijn echter geweigerd op de grond dat de klachten van appellant niet in verband staan met het oorlogsgeweld.
1.3. Het door appellant tegen het besluit van 22 oktober 2009 ingestelde beroep is bij de onder I genoemde uitspraak van de Raad gegrond verklaard. Dit besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De Raad stelde, voor zover hier van belang, vast dat appellant niet alleen melding heeft gemaakt van zijn internering in de genoemde interneringskampen, maar - in zijn telefonische toelichting op het bezwaar op 24 maart 2009 - ook heeft gesteld dat hij getuige is geweest van het doodschieten van zijn vrienden door pemoeda’s vlak voor het kamp. Aan deze stelling was door verweerder geen aandacht besteed en ook ter zitting kon geen nadere toelichting op dit punt worden verkregen. Het standpunt van verweerder dat de post-traumatische stress stoornis van appellant niet mede is veroorzaakt door onder de Wubo vallende gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode berustte naar het oordeel van de Raad daarmee op een ontoereikende feitelijke grondslag.
1.4. Bij het in dit geding bestreden besluit heeft verweerder ter uitvoering van de onder 1.3 genoemde uitspraak een nieuw besluit genomen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 januari 2009 is opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat naar aanleiding van de uitspraak van de Raad nader onderzoek is gedaan naar de door appellant in bezwaar genoemde gebeurtenis, waarbij zijn vrienden door pemoeda’s zijn doodgeschoten. Appellant had aangegeven dat die gebeurtenis plaatsvond tijdens de Bersiap-periode buiten het kamp Wonopringgo, waar appellant met twee vrienden aan het vissen was dan wel kikkers aan het zoeken was. De vrienden zouden van spionage zijn beschuldigd, waarna ze zouden zijn mishandeld en doodgeschoten. Mevrouw [naam kampleidster] was op dat moment de kampleidster volgens appellant. In de aan verweerder bekende historische gegevens wordt deze gebeurtenis echter niet genoemd en de broers en zusters van appellant hebben hiervan blijkens de gegevens in hun dossiers geen melding gemaakt. Verder heeft verweerder opgemerkt dat het bijzonder is dat appellant, terwijl hij in een republikeins kamp zat, zich buiten het kamp kon begeven. Het kamp Wonopringgo was verdeeld in een vrouwenkamp en een mannenkamp, die strikt van elkaar waren gescheiden. In het mannenkamp zaten mannen en jongens van 13 jaar en ouder. Mevrouw [naam kampleidster] was de kampleidster van het vrouwenkamp. Gelet op de leeftijd van appellant destijds (17 jaar) zal appellant daar volgens verweerder niet hebben gezeten. Gelet op het geheel aan gegevens zijn de omstandigheden waaronder deze gebeurtenis plaatsvond naar de mening van verweerder onvoldoende duidelijk om deze in het kader van de Wubo te aanvaarden. Bovendien is van deze gebeurtenis buiten de verklaring van appellant geen bevestiging verkregen.
2. De Raad acht het bestreden besluit hiermee voldoende (aanvullend) onderbouwd. Gezien deze bevindingen van verweerder en nu er geen enkele bevestiging is verkregen van de door appellant in bezwaar genoemde gebeurtenis, kan deze niet worden aanvaard als calamiteit in de zin van de Wubo. Het standpunt van verweerder dat de
post-traumatische stress stoornis van appellant niet is veroorzaakt door de wel voor de Wubo erkende gebeurtenissen, maar veeleer is terug te voeren op omstandigheden tijdens de Japanse bezetting die niet onder de Wubo vallen, vindt voldoende steun in de door verweerders geneeskundig adviseurs uitgebrachte adviezen. Het bestreden besluit is daarmee voldoende deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Medische gegevens die in een andere richting wijzen, zijn niet naar voren gekomen.
3. Gezien het vorenstaande houdt het bestreden besluit in rechte stand en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. Er is ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en H.C.P. Venema en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
HD