ECLI:NL:CRVB:2018:2260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Export van WW-uitkering en verlenging onder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Zwitserland woont, had een WW-uitkering en vroeg om verlenging van de export van deze uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze verlenging geweigerd, omdat er geen concreet uitzicht op werk was. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. De Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van Verordening (EG) 883/2004, die de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels regelt. Het Hof oordeelde dat de lidstaten de bevoegdheid hebben om de export van een werkloosheidsuitkering te weigeren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging rechtvaardigen. In deze zaak was er geen bewijs dat de appellant op het moment van de weigering een concreet uitzicht op werk had. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om de verlenging van de WW-uitkering te weigeren. De kostenvergoedingsverzoeken van de appellant werden ook afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde.