ECLI:NL:CRVB:2018:219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de wachttijd in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die na een hersenbloeding in 2009 arbeidsongeschikt raakte, heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen aaneengesloten periode van 104 weken arbeidsongeschiktheid zou zijn geweest. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat de appellante ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheid van appellante zorgvuldig beoordeeld. De Raad concludeert dat de wachttijd van 104 weken, die op 5 april 2009 is ingegaan, op 2 april 2011 is vervuld. De Raad heeft vastgesteld dat de hersteldverklaring van appellante per 16 november 2010 niet betekent dat de wachttijd is onderbroken. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als voldoende gemotiveerd beschouwd en heeft geen aanleiding gezien om deze conclusies niet te volgen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de stelling van appellante dat er een praktische schatting had moeten plaatsvinden, niet kan worden onderschreven, omdat zij niet in staat was om de werkzaamheden op het vereiste niveau uit te voeren.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het Uwv standhoudt. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.