ECLI:NL:CRVB:2018:2166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid CAK om buitenlandbijdrage te heffen en de onrechtmatigheid van besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1946, woonde van begin 2008 tot eind maart 2014 in Frankrijk en ontving vanaf 1 oktober 2011 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers. Het CAK heeft appellant als verdragsgerechtigde aangemerkt, waardoor hij recht heeft op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. Voor deze zorg is hij op grond van de Zorgverzekeringswet een buitenlandbijdrage verschuldigd. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde buitenlandbijdragen over de jaren 2012 en 2013, maar het CAK heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het CAK bevoegd is om een buitenlandbijdrage te heffen en dat deze bijdrage niet kan worden aangemerkt als premie voor een ziektekostenverzekering, maar als een bijdrage in de kosten van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De Raad heeft geoordeeld dat de bepalingen op grond waarvan de buitenlandbijdragen verschuldigd zijn, dwingendrechtelijk van aard zijn, waardoor er geen ruimte is voor een coulanceregeling. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit van het CAK. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.