ECLI:NL:CRVB:2018:2164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
16-7882 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling op basis van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellanten ontvingen vanaf 1 januari 2003 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naast een onvolledig ouderdomspensioen. In het kader van een steekproefcontrole door de Svb werd vastgesteld dat appellanten een perceel bouwgrond in Turkije bezaten, dat niet was gemeld. De Svb concludeerde dat appellanten hierdoor boven de vrijlatingsgrens van vermogen zaten en heeft de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken, evenals de kosten van de AIO-aanvulling over een periode van meer dan 12 jaar teruggevorderd. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellanten niet aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan door het bezit van het perceel niet te melden. De Raad ging ook in op de waarde van het perceel, dat door een lokale makelaar was getaxeerd op € 75.000,-, en verwierp het argument van appellanten dat deze waarde te hoog was. De Raad stelde vast dat de gegevens van de gemeente in Turkije niet zonder meer als uitgangspunt konden worden genomen voor de waardebepaling van onroerend goed in het economisch verkeer. De Raad concludeerde dat appellanten geen verifieerbare gegevens hadden overgelegd die de taxatie konden onderbouwen of deugdelijkheid van de taxatie konden aantonen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.

Uitspraak

16.7882 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2016, 16/1834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S.B. Epozdemir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 januari 2003 in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Op 3 december 2013 hebben twee medewerkers van de afdeling Bijzonder Onderzoek (afdeling BO) van de Svb, in het kader van een steekproefcontrole bij AOW-gerechtigden naar verblijf of vermogen in het buitenland, met de naam Project AIO ‘verblijf buiten Nederland 2013’, een huisbezoek afgelegd op het adres van appellanten. Tijdens dat huisbezoek hebben de medewerkers met appellanten de Checklist AIO doorgenomen en ingevuld en hebben appellanten deze checklist ondertekend. Appellanten hebben opgegeven dat zij tijdens het verblijf in het buitenland op diverse adressen bij familie verblijven en de vragen of zij eigenaar of mede-eigenaar van een woning buiten Nederland zijn en of zij huurder of medehuurder van een woning buiten Nederland zijn met “nee” beantwoord.
1.3.
Op 12 mei 2014 heeft een medewerker van de afdeling BO het Bureau Sociale Zaken
te Ankara opdracht gegeven een onderzoek te doen naar vermogen van appellanten in Turkije. Een medewerker van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (medewerker) heeft vervolgens onderzoek gedaan. De medewerker heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 21 januari 2015. Gebleken is dat op naam van appellante in het kadaster van het district [district/gemeente] te [plaatsnaam] in de wijk [wijk] een perceel bouwgrond (perceel) van 410 m2 staat geregistreerd en dat de verwervingsdatum van het perceel
19 juli 1990 is. Een lokale makelaar heeft de waarde van het perceel getaxeerd op een bedrag van € 75.000,-.
1.4.
Bij besluit van 16 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van
1 januari 2003 ingetrokken. Tevens heeft de Svb de over de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 februari 2015 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 64.911,30 van appellanten teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten beschikken over een perceel met een waarde van € 75.000,- en daarmee over vermogen boven de vrijlatingsgrens, zodat zij geen recht op AIO-aanvulling hebben. Aangezien zij het bezit van het perceel niet hebben gemeld, hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan aan hen vanaf 1 januari 2003 ten onrechte AIO-aanvulling is verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit.
Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 januari 2003 tot en met
16 juli 2015.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante in de te beoordelen periode in het plaatselijke kadaster stond ingeschreven als eigenaar van het perceel en dat dit perceel tot het vermogen van appellanten behoort. Evenmin is in geschil dat appellanten dit niet hebben gemeld.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat de Svb bij zijn besluitvorming ten onrechte is uitgegaan van de door de lokale makelaar getaxeerde waarde van € 75.000,-. Onder verwijzing naar de in beroep overgelegde gegevens van de Afdeling Onroerend Goed van de gemeente [district/gemeente] (gemeente [district/gemeente]) stellen zij dat de waarde van het perceel tijdens het in 1.3 vermelde onderzoek te hoog is vastgesteld. Uit de gegevens van de gemeente [district/gemeente] blijkt dat in 2015 werd uitgegaan van een waarde van het perceel van TL 13.000,54, omgerekend € 4.032,43. Dit is ruim onder de vermogensgrens.
4.4.
Dit betoog slaagt niet. Dat is alleen al het geval omdat het overgelegde stuk van de gemeente [district/gemeente] is opgesteld in de Turkse taal. Gelet daarop is de inhoud ervan zonder vertaling - die appellanten niet hebben overgelegd - niet inzichtelijk. Overigens kunnen gegevens van de afdeling onroerend goed van een gemeente niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen voor de beantwoording van de vraag wat de waarde van een onroerende zaak in het economisch verkeer bij vrije oplevering is. De aan de gemeente in het kader van belastingheffing opgegeven waarden vertegenwoordigen in Turkije bijna nergens de daadwerkelijke marktwaarde en worden bewust lager gehouden om zo de te betalen belasting over het onroerend goed te beperken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1161). Appellanten hebben voorts in het geheel geen andere verifieerbare en objectieve gegevens overgelegd waaruit een lagere waarde dan de getaxeerde waarde blijkt, dan wel waaruit blijkt dat de taxatie niet deugdelijk is geweest.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en Y.J. Klik en E.C.G. Okhuizen als leden als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S.A. de Graaff

IJ