Uitspraak
17.2149 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd wegens het verzwegen voeren van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat appellante van 1 december 1990 tot 1 november 2007 en van 5 april 2011 tot 1 maart 2013 bijstand ontving, maar dat zij niet heeft gemeld dat zij samenwoonde met anderen die over een inkomen beschikten dat hoger was dan de bijstandsnorm. De Raad heeft de argumenten van appellante over verjaring en de schending van de redelijke termijn beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verjaringstermijn voor terugvordering niet was overschreden, omdat het college pas na nieuwe verklaringen in 2013 bekend werd met feiten die duidden op een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd voor zover aangevochten, en de Staat werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.