ECLI:NL:CRVB:2018:2040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering op basis van onrechtmatig verkregen bewijs in woonsituatieonderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die sinds 1 oktober 2010 ingeschreven staat op een bepaald adres, ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had haar studiefinanciering herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie, uitgevoerd door twee controleurs, waarvan één als payroller werkte. De minister concludeerde dat appellante niet op het geregistreerde adres woonde en vorderde een bedrag van € 6.523,47 terug.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek ontoelaatbaar zijn als bewijs, omdat een van de controleurs onbevoegd was. De Raad oordeelde dat zonder deze bevindingen er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie van de minister. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep gegrond verklaard, waarbij het besluit van de minister werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.002,- werden begroot.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan private bedrijven en de gevolgen van onrechtmatig verkregen bewijs voor bestuursrechtelijke beslissingen.