ECLI:NL:CRVB:2018:2016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan een werknemer. De werknemer, die sinds 2001 in dienst was bij de betrokken B.V., had in 2014 een aanvraag ingediend voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen had vastgesteld dat de werknemer op 16 september 2014 niet in staat was tot het verrichten van loonvormende arbeid, maar dat er in de toekomst mogelijk wel kansen op verbetering waren. Dit besluit werd echter bestreden door de werknemer, die in beroep ging tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut.
De rechtbank Overijssel oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende was onderbouwd en dat er geen sprake was van een medische stabiele situatie. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg het Uitvoeringsinstituut op om een nieuwe beslissing te nemen. In hoger beroep voerde het Uitvoeringsinstituut aan dat de rechtbank ten onrechte het resultaat van de behandeling na de datum in geding had betrokken bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op die datum. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op basis van de gegevens op de datum in geding moest plaatsvinden, en dat latere ontwikkelingen geen rol mochten spelen in deze beoordeling.
De Raad concludeerde dat er op basis van de beschikbare medische informatie niet kon worden vastgesteld dat de werknemer per 16 september 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De werknemer had in het verleden, tijdens herstelperiodes, ook altijd gewerkt. Daarom werd het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut gegrond verklaard, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden vernietigd. De Raad verklaarde het beroep van de werknemer ongegrond en oordeelde dat er geen recht op een IVA-uitkering bestond.