ECLI:NL:CRVB:2014:3842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
12-6076 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een IVA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als granuleerder werkte, was sinds 27 januari 2010 arbeidsongeschikt door hoofdpijnklachten. Het Uwv had hem met ingang van 25 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de medische situatie van appellant beoordeeld aan de hand van verschillende rapporten, waaronder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een neuropsychologisch onderzoek. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat er een redelijke kans op verbetering was. De bezwaarverzekeringsarts onderschreef deze conclusie en stelde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De rechtbank heeft deze conclusies bevestigd, waarbij zij ook de adviezen van het Rijnlands Revalidatie Centrum in overweging heeft genomen.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische onderbouwing had voor de conclusie dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts enkel betrekking had op de situatie op de datum in geding, en dat latere ontwikkelingen, zoals de toekenning van een IVA-uitkering per 28 januari 2014, niet relevant waren voor deze zaak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/6076 WIA
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
3 oktober 2012, 12/4222
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Charité, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014. Appellant is verschenen, met bijstand van mr. Charité. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als granuleerder voor 40 uur per week. Voor dat werk is hij op 27 januari 2010 uitgevallen vanwege hoofdpijnklachten.
1.2.
Naar aanleiding van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts bij appellant diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en
2 (sociaal functioneren) van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Verder is appellant belastbaar voor maximaal vier uur per dag en maximaal twaalf uur per week vanwege het volgen van een revalidatieprogramma. Volgens de verzekeringsarts beschikt appellant over benutbare mogelijkheden. Een prognose is nog niet goed aan te geven. Daarvoor moet het uiteindelijke effect van het huidige revalidatieprogramma eerst worden afgewacht. Op basis van de FML heeft een abeidsdeskundige vastgesteld dat voor appellant onvoldoende functies zijn te selecteren. Bij besluit van 23 december 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100% en overwogen dat appellant een meer dan geringe kans op herstel heeft.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit naar voren gebracht dat hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
(IVA-uitkering) moet worden toegekend. Onduidelijk is hoe het Uwv tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van een meer dan geringe kans op herstel. Ook uit het rapport van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 12 december 2011 dat op zijn verzoek door het Rijnlands Revalidatie Centrum is verricht, blijkt geenszins van een meer dan geringe kans op herstel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 28 maart 2012 met verwijzing naar het NPO van 12 december 2011 geconcludeerd dat er een redelijke kans op verbetering van de belastbaarheid is, ondanks onduidelijkheid over de vraag welke aandoening de veroorzaker is. Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 maart 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend verzekeringsgeneeskundig oordeel ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellant onderschreven. De rechtbank heeft hierbij laten meewegen dat door het Rijnlands Revalidatie Centrum is geadviseerd om, ondanks onduidelijkheden over de aandoening, door te gaan met het revalidatietraject, waarbij de revalidatie kan worden gericht op de begeleiding van appellant naar passende dagbesteding of werk; daarnaast kan aandacht worden besteed aan belasting/belastbaarheid. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat er behandelmogelijkheden zijn waardoor de mogelijkheden van appellant tot het verrichten van arbeid kunnen toenemen. De stelling van appellant dat het revalidatietraject vooralsnog niet heeft geleid tot verbetering van zijn belastbaarheid, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij ten onrechte met ingang van 25 januari 2011 niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering. Hij was reeds ten tijde van zijn aanvraag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een arbeidsgeneeskundig rapport van verzekeringsarts
J.M. Blankenberg van Ergatis Arbeid en Gezondheid van 29 augustus 2012 in het geding gebracht. Ter zitting heeft appellant erop gewezen dat hij met ingang van 28 januari 2014 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
27 november 2012 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellant op de datum in geding, gezien zijn medische situatie duurzaam arbeidsongeschikt moest worden geacht.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de Raad overwogen dat blijkens de wetgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
4.4.
In zijn uitspraak van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027) heeft de Raad overwogen dat de omstandigheid dat de behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting van de bezwaarverzekeringsarts die bestond ten tijde van in dit geding van belang, voor onjuist moet worden gehouden. Uitgegaan moet immers worden van de inschatting die de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling kan maken op grond van de voorhanden zijnde medische informatie.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet als duurzaam kon worden aangemerkt, wordt onderschreven. Daarbij wordt van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts mede op basis van het NPO van 12 december 2011 heeft kunnen concluderen dat er, uitgaande van de medische situatie van appellant op de datum in geding, een redelijke kans voor verbetering van de belastbaarheid van appellant was, ondanks onduidelijkheid over de oorzaak van de aandoening van appellant. Met juistheid heeft de gemachtigde van het Uwv er ter zitting van de Raad op gewezen dat het gaat om de vraag of de medische beperkingen van appellant voor verbetering vatbaar zijn.
4.6.
Het rapport van verzekeringsarts Blankenberg van 29 augustus 2012 leidt niet tot een ander oordeel. Haar conclusie dat de situatie van appellant voldoet aan de eis dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam is, is met name gebaseerd op de overweging dat het geadviseerde revalidatietraject - achteraf bezien - de klachten van appellant niet heeft verminderd, dat appellant inmiddels is uitbehandeld en dat - ten tijde van haar onderzoek - de prognose is dat de klachten niet meer zullen afnemen. Met het uitblijven van het ten tijde in geding verwachte herstel kan echter in de onderhavige beoordeling geen rekening worden gehouden. Om die reden moet ook de omstandigheid dat appellant met ingang van
28 januari 2014 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering buiten beschouwing worden gelaten. De beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts ziet immers uitsluitend op de vraag of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid op
25 januari 2012 in stand kan blijven.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.S. van der Kolk en
C.J.W. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.R. van Ravenstein

MK