ECLI:NL:CRVB:2018:1919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/998 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtolligheidsontslag van burgerambtenaren bij het Ministerie van Defensie en de beëindiging van bovenwettelijke uitkeringen

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot overtolligheidsontslag van burgerambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Defensie. De betrokkenen, die als burgerambtenaar werkzaam waren, kregen op verschillende data overtolligheidsontslag verleend. Appellant, de Minister van Defensie, had aan hen op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend, die eindigde op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin zij 65 jaar werden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd, en zelf in de zaken voorzien door de einddatum van de uitkering te wijzigen naar de pensioengerechtigde leeftijd volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW).

Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank niet had mogen zelf voorzien, omdat appellant de vrijheid heeft om nieuwe besluiten te nemen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien en draagt appellant op nieuwe beslissingen te nemen. De Raad stelt verder dat beroepen tegen deze nieuwe besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijke procedure en de noodzaak voor de overheid om op een rechtens houdbare wijze om te gaan met de beëindiging van uitkeringen.

Uitspraak

16/998 AW e.v. (zie bijlage)
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
24 december 2015, 15/3010, 15/4846 en 15/2991 en van 21 april 2016, 15/6791, 16/79, 15/9217, 15/9018, 15/8339, 15/7632, 15/7707, 15/7638, 15/7711, 15/7780, 15/6570 en 15/8495 AW (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] en veertien anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Mr. B.O. Vreeswijk heeft namens betrokkene 1 een verweerschrift ingediend,
mr. W.E. Louwerse namens betrokkenen 3 tot en met 6 en 13 tot en met 15, mr. K. ten Broek namens betrokkenen 7 en 8, mr. J.E. Hamann, advocaat namens betrokkene 10, en
mr. K.J. Fokker namens betrokkene 12. Betrokkene 9 heeft zelf een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. Bij besluiten van verschillende data (toekenningsbesluiten) heeft appellant aan betrokkenen op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft appellant de toekenningsbesluiten gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en bepaald dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkenen eindigt met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereiken.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet langer dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkenen eindigt met ingang van de datum waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken. Appellant verzet zich in dit verband ook tegen het oordeel van de rechtbank, al dan niet onder verwijzing naar de uitspraak van
24 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15786, dat artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF (betrokkenen 2 t/m 15) dan wel artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF (betrokkene 1) buiten toepassing dient te blijven, voor zover daarin is bepaald dat het recht op de aansluitende uitkering eindigt op de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Appellant heeft er hiertoe op gewezen dat uit artikel 1 van het BWDEF volgt dat onder pensioengerechtigde leeftijd de leeftijd als bedoeld in artikel 122 van het Bard wordt verstaan.
4.2.
Deze beroepsgronden slagen. Voor de einddatum van de uitkering bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF en artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF is immers uitdrukkelijk aangesloten bij de in artikel 122 van het Bard genoemde leeftijd van
65 jaar. Verder heeft appellant vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek – het verboden onderscheid naar leeftijd – op een rechtens houdbare wijze te herstellen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat dit niet mogelijk is zonder artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het BWDEF dan wel artikel 2, vijfde lid, van het BWDEF ten aanzien van de einddatum van de bovenwettelijke uitkering buiten toepassing te laten, is dat oordeel onjuist. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraken van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:526 en ECLI:NL:CRVB:2018:527.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken. Appellant dient nieuwe beslissingen te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, bepalen dat – onverhoopte – beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de bovenwettelijke uitkering betreft en te bepalen dat de bovenwettelijke uitkering van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken;
  • draagt appellant op nieuwe beslissingen te nemen en bepaalt dat beroepen tegen deze besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
sg
Lijst van betrokkenen:
Procedurenummers betrokkenen
1. [betrokkene 1] te [woonplaats 1]
2. 16/1007 AW [betrokkene 2] te [woonplaats 2]
3. 16/1011 AW [betrokkene 3] te [woonplaats 3]
4. 16/3685 AW [betrokkene 4] te [woonplaats 4]
5. 16/3690 AW [betrokkene 5] te [woonplaats 5]
6. 16/3691 AW [betrokkene 6] te [woonplaats 6]
7. 16/3692 AW [betrokkene 7] te [woonplaats 4]
8. 16/3693 AW [betrokkene 8] te [woonplaats 4]
9. 16/3695 AW [betrokkene 9] te [woonplaats 4]
10. 16/3696 AW [betrokkene 10] te [woonplaats 7]
11. 16/3697 AW [betrokkene 11] te [woonplaats 6]
12. 16/3703 AW [betrokkene 12] te [woonplaats 8]
13. 16/3705 AW [betrokkene 13] [woonplaats 5]
14. 16/3708 AW [betrokkene 14] te [woonplaats 4]
15. 16/3709 AW [betrokkene 15] te [woonplaats 9]