In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had zijn werkzaamheden als meubelmaker niet gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wat leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Het Uwv had de appellant op de hoogte gesteld van zijn inlichtingenplicht, maar hij heeft deze geschonden door zijn activiteiten niet te melden. De Raad oordeelde dat de appellant zijn hoedanigheid als werknemer had verloren door het verrichten van werkzaamheden die in het economisch verkeer werden uitgevoerd. De Raad bevestigde de herziening van de uitkering en de terugvordering van € 5.857,94. Tevens was het Uwv verplicht om een boete op te leggen wegens de schending van de inlichtingenplicht. De boete werd oorspronkelijk vastgesteld op € 1.870,-, maar de Raad verlaagde deze naar € 1.863,40, omdat de nieuwe regelgeving geen verplichting meer oplegt tot afronding naar boven. De Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv voor zover het de boete betrof en stelde het nieuwe bedrag vast. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen.