Uitspraak
27 juli 2016, 15/5394 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
€ 200,-, op 7 maart 2014 € 250,-, op 27 mei 2014 € 300,-, op 14 oktober 2014 € 200,-, op
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die sinds 1 januari 2014 bijstand ontvangt, heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van haar bijstandsverlening bankafschriften over een bepaalde periode moeten overleggen. Hieruit bleek dat er verschillende stortingen op haar rekening waren gedaan, die zij niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante te herzien, omdat de stortingen als inkomen werden aangemerkt en in mindering werden gebracht op de bijstandsverlening.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de stortingen niet te melden. De Raad heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de Participatiewet, die bepalen dat alle inkomens- en vermogensbestanddelen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de bijstandsverlening. Appellante heeft geprobeerd aan te tonen dat een deel van de stortingen afkomstig was van leningen en bijdragen van haar zoon, maar de Raad oordeelde dat zij dit niet voldoende had onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat de stortingen terecht als middelen zijn aangemerkt en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.