ECLI:NL:CRVB:2016:51
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met kasstortingen en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1 maart 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn heeft appellant verzocht om bankafschriften en verklaringen met betrekking tot stortingen, maar appellant heeft hier niet tijdig op gereageerd. Hierdoor heeft het college de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 5.098,92 teruggevorderd, omdat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van kasstortingen op zijn bankrekeningen.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de kasstortingen niet als middelen moeten worden aangemerkt, omdat deze afkomstig zijn van een lening van een derde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant zijn standpunt niet met controleerbare gegevens heeft onderbouwd en dat de kasstortingen als middelen moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat kasstortingen op de bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd, tenzij er overtuigende bewijsstukken zijn die het tegendeel aantonen.
Daarnaast heeft het college appellant een schriftelijke waarschuwing gegeven wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. Appellant betwist de grondslag voor deze waarschuwing, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.