In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, geboren in 1964, ontvangt sinds 5 april 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). De zaak betreft het niet nakomen van verplichtingen door appellante om mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellante heeft herhaaldelijk afspraken met haar werkcoach niet nagekomen, wat heeft geleid tot een maatregel van 100% verlaging van haar bijstand voor een maand. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep is gegaan.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de gemaakte afspraken, zoals het invullen van een aanbodformulier en het aanleveren van vacatures. De Raad oordeelt dat de opgelegde maatregel niet onevenredig is, ondanks de door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals een kapotte computer en de slechte arbeidsmarkt in het noorden van Nederland. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, wat ook van invloed was op de afwijzing van haar aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellante.