Uitspraak
16.1372 WWAJ
OVERWEGINGEN
.De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, geboren in 1975, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat werd vastgesteld dat appellante in staat was om minimaal 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische situatie te optimistisch was ingeschat en dat haar maatmaninkomen hoger moest worden vastgesteld dan anderhalf maal het minimumloon.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellante moest plaatsvinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende medische gegevens waren om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan door de verzekeringsarts was vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv het maatmaninkomen van appellante niet ten onrechte op anderhalf maal het wettelijk minimumloon had vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad heeft ook opgemerkt dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat de functieselectie niet in strijd was met de vastgestelde belastbaarheid. De beslissing van de Raad houdt in dat appellante geen recht heeft op een hogere uitkering dan vastgesteld door het Uwv.