ECLI:NL:CRVB:2018:1721
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde banktransacties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 6 december 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat er stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening hebben plaatsgevonden. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, alsook een boete op te leggen wegens deze schending.
De Raad heeft vastgesteld dat in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 januari 2015 in totaal € 3.888,- is gestort op de bankrekening van appellante. De Raad oordeelt dat deze stortingen en bijschrijvingen als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW moeten worden aangemerkt, en dat appellante deze had moeten melden bij het college. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van in aanmerking te nemen middelen.
De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellante verworpen dat zij haar verplichtingen had nageleefd door de stortingen te melden aan haar budgetconsulent. De Raad concludeert dat het college terecht de bijstand heeft herzien en de terugvordering heeft ingesteld. De opgelegde boete is evenredig en de hoger beroepen van appellante zijn ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.