ECLI:NL:CRVB:2018:1693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
17/5893 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure tegen Wageningen Universiteit

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. C.H. Bangma, in een procedure tegen het college van bestuur van Wageningen Universiteit. Het verzoek om wraking is gedaan naar aanleiding van een zitting op 20 april 2018, waar verzoeker zijn standpunten naar voren heeft gebracht met betrekking tot een herzieningsverzoek en een verzoek om vervallenverklaring van een eerdere uitspraak. Verzoeker stelde dat de behandelend rechter niet volledig op de hoogte was van de ingediende stukken en dat dit leidde tot een bevooroordeelde houding. De behandelend rechter heeft op 30 april 2018 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet te berusten in de beschuldigingen van partijdigheid. Tijdens de zitting op 28 mei 2018 is verzoeker gehoord, maar de behandelend rechter was niet aanwezig. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen uiteengezet dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad concludeert dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en wijst het wrakingsverzoek af. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.

Uitspraak

17/5893 AW-W
Datum uitspraak: 6 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening dan wel vervallenverklaring van de uitspraak van de Raad van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:534, in het geding tussen verzoeker en het college van bestuur van Wageningen Universiteit (college).
Op 1 maart 2018 heeft de griffier van de Raad aan partijen meegedeeld dat het geding tussen verzoeker en het college zal worden behandeld ter zitting van 20 april 2018 door mr. C.H. Bangma (behandelend rechter).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018, waar verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam en
mr. M.F. de Vries.
Bij brief van 21 april 2018 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft op 30 april 2018 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet te berusten in het verzoek.
Op 14 mei 2018 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aangevuld.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 28 mei 2018. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Met zijn uitspraak ter zitting dat verzoeker vooral naar de toekomst moet kijken, heeft de behandelend rechter volgens verzoeker er blijk van gegeven dat hij bij voorbaat weinig vertrouwen heeft in een voor verzoeker succesvolle afloop van de herzieningsprocedure. Ondanks het feit dat verzoeker in een tweetal brieven had gesteld dat zijn verzoek niet alleen een verzoek om herziening, maar ook een verzoek om vervallenverklaring betrof, was dit blijkbaar niet bij de behandelend rechter bekend. Volgens verzoeker blijkt daaruit dat de behandelend rechter niet volledig op de hoogte was van de stukken die zijn ingediend, waardoor geen volledige waardering van wat ter zitting naar voren is gebracht heeft plaatsgevonden. Ook veronderstelt verzoeker dat het denkkader van de behandelend rechter bij voorbaat uitsluitend was ingesteld op het verzoek om herziening en er daardoor geen onpartijdige waardering van het verzoek heeft plaatsgevonden. Volgens verzoeker zijn de argumenten die hij in het kader van zijn verzoek om vervallenverklaring naar voren heeft gebracht weggewuifd met het argument dat deze niet nieuw zijn. Volgens verzoeker zijn deze argumenten wel van belang in het kader van het verzoek om vervallenverklaring. Bovendien heeft de behandelend rechter met zijn vraag of verzoeker niet ‘de hele tijd werkloos was’ laten blijken bevooroordeeld te zijn over de periode van werkloosheid na het ontslag.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Uit het proces‑verbaal van de zitting van 20 april 2018 blijkt dat de behandelend rechter heeft toegelicht dat het verzoek van verzoeker door de Raad is opgevat als een verzoek om herziening en niet als een verzoek om vervallenverklaring, mede omdat het verzoek om herziening met de meeste waarborgen is omkleed. De behandelend rechter heeft verder toegelicht dat verzoeker in de brief van de Raad van 21 februari 2018 erop is gewezen dat een dergelijk verzoek tijdig moet worden gedaan. Ter zitting heeft de behandelend rechter het toetsingskader voor een herzieningsverzoek nader uiteengezet en verzoeker gevraagd wat volgens hem als nieuwe feiten en omstandigheden moet worden aangemerkt. Nadat het de behandelend rechter duidelijk was geworden dat verzoeker zijn verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van de Raad wenste te handhaven, heeft hij verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn argumenten naar voren te brengen. Voorts heeft hij gesteld dat hij meent dat met het verzoek om herziening ook het verzoek om vervallenverklaring is behandeld, maar heeft de behandelend rechter benadrukt dat hij daarover nog wil nadenken en ruggespraak wil houden en dat verzoeker daar eventueel afzonderlijk bericht van zou krijgen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de behandelend rechter niet op dit verzoek zou willen ingaan. Als persoonlijke noot heeft de behandelend rechter opgemerkt dat – hoewel hij niet vooruit kan lopen op de uitspraak – het op een gegeven moment goed zou zijn als verzoeker zijn blik naar de toekomst richt. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien dat de behandelend rechter zich ter zitting zodanig heeft uitgelaten dat daaruit een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid kan worden afgeleid. Ook uit de vraag van de behandelend rechter of verzoeker de gehele periode zonder werk is geweest en wat hij nu doet, kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Dit geldt te minder nu de behandelend rechter heeft toegelicht dit te hebben gevraagd met het oog op de vraag wat verzoeker met de procedure wenst te bereiken.
3.3.
Uit artikel 8:16, eerste en derde lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Pas bij brief van 14 mei 2018 heeft verzoeker aangevoerd dat ook uit de gang van zaken rond zijn verzoek aan andere rechters om op te treden als amici curiae bevooroordeeldheid van de behandelend rechter zou blijken, terwijl de reactie van de Raad dateert van 9 maart 2018. Gelet op artikel 8:16, eerste lid en derde lid, van de Awb zal die grond buiten bespreking worden gelaten.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om wraking van de behandelend rechter moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van I.G. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G. Toma
GdJ