ECLI:NL:CRVB:2018:1619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting en de hoogte van de opgelegde boete in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 6 mei 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand van de appellant ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een partner, wat hij niet had gemeld. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen en de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar de Raad oordeelde dat de appellant opzettelijk de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het nadere besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat de boete van € 2.250,- terecht was opgelegd, rekening houdend met de draagkracht van de appellant. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting niet alleen in de periode van 1 augustus 2014 tot 15 december 2014 plaatsvond, maar ook eerder, en dat de appellant zich bewust was van zijn verplichtingen.