ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/463 WWB + 11/464 WWB + 11/3405 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake bijzondere bijstand en beoordeling van aanvragen om woonkostentoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem inzake de weigering van bijzondere bijstand voor diverse kosten. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvragen om bijzondere bijstand te laat zijn ingediend, meer dan drie maanden na het maken van de kosten, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank had ten onrechte geen oordeel gegeven over de geweigerde woonkosten, maar de Raad oordeelt dat de woonkosten terecht zijn geweigerd, aangezien appellante studiefinanciering ontving die als een toereikende voorziening moet worden beschouwd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2009 en heeft de besluiten van 10 december 2009 vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van de aanvragen om woonkostentoeslag. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 13 mei 2011 ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,--.

Uitspraak

11/463 WWB, 11/464 WWB, 11/3405 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2010, 10/133 en 10/158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader besluit op bezwaar van 13 mei 2011 aan de Raad gezonden. Daartegen heeft mr. Verstraten namens appellante een beroepschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Voor appellante zijn verschenen mr. Verstraten en [naam moeder], de moeder van appellante (medegemachtigde). Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante staat sinds 27 oktober 2008 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Arnhem. Voordien heeft zij achtereenvolgens gewoond in de gemeenten Venlo en Kessel.
1.2. De moeder van appellante heeft op 31 maart 2009 namens appellante bij burgemeester en wethouders van Venlo een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor diverse kosten (aanvraag 1). De aanvraag is, via de gemeente Kessel, doorgezonden naar het college. Bij besluit van 21 juli 2009, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 10 december 2009 (bestreden besluit 1), heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen omdat de aanvraag te laat is gedaan, namelijk met overschrijding van een termijn van drie maanden nadat de kosten zijn gemaakt.
1.3. Op 4 juli 2009 heeft de moeder van appellante, namens appellante, bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor diverse kosten ingediend (aanvraag 2). Na gemaakt bezwaar tegen het uitblijven een besluit op aanvraag 2, heeft het college bij afzonderlijk besluit van 10 december 2009 (bestreden besluit 2), voor zover hier van belang, aanvraag 2 eveneens afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is gedaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het (inleidend en aanvullend) bezwaar is gemaakt door de moeder van appellante en niet door appellante, hetgeen ter zitting door de gemachtigde van appellante is erkend. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico Zorgverzekeringswet in 2009 en het college opgedragen om op dat punt een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet duidelijk is geworden dat deze kosten al waren gemaakt ten tijde van aanvraag 2 of dat appellante binnen een termijn van drie maanden nadat deze kosten waren gemaakt haar aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft voorts bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 13 mei 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Dit besluit zal met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling in hoger beroep worden betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1. Appellante heeft in de eerste plaats de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2009 bestreden. Zij heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een verschrijving, dat duidelijk is dat haar moeder namens haar bezwaar heeft gemaakt en dat het college het bezwaar ook zo heeft opgevat. Zij heeft verder bestreden dat ter zitting van de rechtbank is erkend dat door de moeder van appellante bezwaar is gemaakt, aangezien tijdens de zitting van haar zijde juist is opgemerkt dat de moeder van appellante gemachtigde is en geen aanvraagster.
5.2. Aanvraag 1 is ingediend namens appellante. In het voorlopig en het inleidend bezwaarschrift heeft mr. Verstraten bezwaar gemaakt op naam van [naam appellante]. De Raad volgt appellante in haar standpunt dat daarbij sprake is geweest van een verschrijving. Het gaat hier om de (juiste) voorletters van appellante. Abusievelijk is achter haar naam de meisjesnaam van haar moeder vermeld. Deze verschrijving is mogelijk mede veroorzaakt doordat het college in het besluit van 21 juli 2009 ook spreekt over [naam appellante], terwijl uit de onderliggende stukken, waaronder de ambtelijke rapportage over aanvraag 1, onmiskenbaar blijkt dat het college hier het oog heeft gehad op appellante. Het college heeft appellante terecht beschouwd als degene die bezwaar heeft gemaakt en vervolgens ook terecht een inhoudelijk besluit op bezwaar genomen.
5.3. De aangevallen uitspraak komt dus, voor deze ziet op bestreden besluit 1, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 inhoudelijk beoordelen. Deze beoordeling kan in samenhang plaatsvinden met de beoordeling van bestreden besluit 2.
5.4. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 mei 2007, LJN BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.5. Het college hanteert het beleid dat bijzondere bijstand ook kan worden verleend als een aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat de kosten zijn voldaan. Het gaat hier om buitenwettelijk begunstigend beleid. In geval van een dergelijk beleid komt aan de bestuursrechter een terughoudende toets toe. Deze houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van het beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt beoordeeld of het beleid op consistente wijze is toegepast.
5.6. Met uitzondering van de in 5.8 te bespreken twee kostensoorten, betreffen de aanvragen om bijzondere bijstand kosten die zijn gemaakt in 2008. Nu de eerste aanvraag is ingediend op 31 maart 2009 staat artikel 43, eerste lid, van de WWB aan inwilliging van de aanvragen in de weg. In wat door appellante is aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de gevraagde bijzondere bijstand met afwijking van artikel 43, eerste lid, van de WWB wordt verleend.
5.7. Appellante stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken. Zij heeft aangevoerd dat in haar voormalige woongemeente Kessel het beleid werd gehanteerd dat kosten die voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking kwamen mochten worden geclusterd en dat aanvragen om bijzondere bijstand mochten worden ingediend binnen een jaar nadat de kosten waren gemaakt. Deze beroepsgrond treft, gelet op het hier aan de orde zijnde toetsingskader, geen doel. Het college kan binnen dat kader niet gehouden worden geacht beleid dat in een andere gemeente jegens de aanvrager werd gehanteerd over te nemen. Niet is gebleken dat het beleid niet op consistente wijze is toegepast. De rechtbank heeft het college dus terecht gevolgd in zijn standpunt dat de aanvragen om bijzondere bijstand, voor zover die zagen op in 2008 gemaakte kosten, te laat zijn ingediend en dat het college de aanvragen in zoverre overeenkomstig zijn beleid heeft afgewezen.
5.8. Het voorgaande ligt anders, zoals de rechtbank inzake het beroep tegen bestreden besluit 2 terecht heeft overwogen, met betrekking tot de kosten van het eigen risico Zorgverzekeringswet (Zvw) over 2009. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat slechts een inhoudelijk oordeel kan worden gegeven over haar aanvraag om vergoeding van die kosten, aangezien de rechtbank ook met betrekking tot de aanvragen om woonkostentoeslag tot het oordeel had moeten komen dat deze inhoudelijk konden worden beoordeeld. Deze beroepsgrond treft doel. Het gaat hier immers om in 2009 doorlopende, periodieke kosten. Ook in zoverre kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. De bestreden besluiten komen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking voor zover daarin geen inhoudelijke beoordeling van de aanvragen om woonkostentoeslag heeft plaatsgevonden maar is volstaan met de constatering dat de aanvragen te laat zijn gedaan.
5.9. Bij brief aan de Raad van 3 januari 2013 heeft het college meegedeeld, onder verwijzing naar de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2012, nrs. 11/2322 e.v., dat de aanvragen om woonkostentoeslag niet kunnen worden gehonoreerd omdat appellante in de hier van belang zijnde periode studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ontving en de WSF 2000 als een toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB moet worden beschouwd, ook wat betreft de woonkosten. Dat standpunt van het college is (tevens) in overeenstemming met de vaste rechtspraak (CRvB 8 juni 2010, LJN BM7255). Voor verlening van bijzondere bijstand is dus geen plaats. Dat leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van de door de Raad te vernietigen gedeelten van de bestreden besluiten in stand kunnen worden gelaten.
Het besluit van 13 mei 2011
5.10. Bij dit besluit heeft het college alsnog inhoudelijk op de aanvraag van 6 juli 2009 beslist voor zover deze zag op het eigen risico Zvw over 2009. Naar het oordeel van het college behoren deze kosten tot de algemene kosten van het bestaan, zodat niet wordt voldaan aan de in artikel 35 van de WWB neergelegde vereisten.
5.11. Appellante heeft aangevoerd dat voor haar als bijzondere omstandigheid geldt, gelet op de hoogte van de te maken medische kosten, dat vaststaat dat zij de kosten van het volledige eigen risico moet dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het besluit van 13 mei 2011 is in overeenstemming met de uitspraak van de Raad van 21 februari 2012, LJN BV6493. In deze uitspraak is overwogen dat het hier niet gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, omdat het verplicht eigen risico voor alle zorgverzekerden geldt. Alle zorgverzekerden kunnen daarmee dus te maken krijgen. De omstandigheid dat andere verzekerden hun eigen risico mogelijk niet realiseren maakt dat niet anders.
5.12. Uit 5.11 volgt dat het beroep tegen het besluit van 13 mei 2011 ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,-- voor verleende rechtsbijstand.
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij, met vernietiging van het
desbetreffende besluit van 20 december 2009, het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2009
niet-ontvankelijk heeft verklaard, en voor zover de rechtbank daarbij de besluiten van
10 december 2009 tot handhaving van de afwijzing van de aanvragen om woonkostentoeslag
in stand heeft gelaten;
- vernietigt de besluiten van 10 december 2009 voor zover het betreft de afwijzing van de
woonkostentoeslag en bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze vernietigde gedeelten van de
besluiten van 10 december 2009 in stand blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 mei 2011 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944, --, te
betalen aan mr. J.H.M.Verstraten;
- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,--
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit
ew