ECLI:NL:CRVB:2012:BY3618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5642 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellante op 5 december 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van rechtshulp die zij in 2007 en 2008 had gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft op 20 mei 2009 de aanvraag gedeeltelijk ingewilligd, maar afgewezen voor de kosten die in 2007 waren gemaakt. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het college niet verplicht was om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens het beleid van het college.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 14 januari 2010. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 2 september 2010 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

In het hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellante stelde dat haar psychische problemen haar verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen en dat zij zich niet realiseerde dat zij bijzondere bijstand kon aanvragen voor de kosten van rechtsbijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 20 november 2012 geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

10/5642 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2010, 10/685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 maart 2011 heeft mr. Ben Ahmed te kennen gegeven dat zij zich onttrekt als gemachtigde van appellante. Mr. A. Alam-Khan, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012. Mr. Alam-Khan heeft kort voor de zitting bij faxbericht meegedeeld dat hij zich onttrekt als gemachtigde. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellante, zoals door haar gewenst, in de gelegenheid te stellen een nieuwe gemachtigde te zoeken.
Appellante heeft niet gereageerd op de brieven van 6 juni 2012 en 28 juni 2012 om de Raad mee te delen wie voor haar als gemachtigde zal optreden.
De zaak is opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld op 9 oktober 2012. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 5 december 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor in 2007 en 2008 gemaakte kosten van rechtshulp.
1.2. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft het college de aanvraag ingewilligd voor zover die betrekking heeft op de kosten van de eigen bijdrage voor 2008 (€ 94,--) en de aanvraag afgewezen voor zover die betrekking heeft op de in 2007 gemaakte kosten. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat het college ingevolge de WWB niet verplicht is tot verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht en appellante ook op grond van het ter zake gevoerde beleid niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de in 2007 gemaakte kosten.
1.3. Bij besluit van 14 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellante was buiten staat om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen en om de juiste hulp in te schakelen. Door alle psychische problemen tengevolge van de plotselinge uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen heeft zij zich niet gerealiseerd dat zij voor de kosten van rechtsbijstand bijzondere bijstand kon vragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 mei 2007, LJN BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat appellante heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Dat appellante door haar psychische problemen niet in staat was om tijdig bijzondere bijstand te vragen en daarbij hulp van derden in te schakelen, heeft zij niet met medische stukken onderbouwd. Dat appellante zich destijds niet heeft gerealiseerd dat zij voor de kosten van rechtsbijstand bijzondere bijstand kon vragen, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.C. Oomkens
HD