ECLI:NL:CRVB:2012:BY3618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft appellante op 5 december 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van rechtshulp die zij in 2007 en 2008 had gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft op 20 mei 2009 de aanvraag gedeeltelijk ingewilligd, maar afgewezen voor de kosten die in 2007 waren gemaakt. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het college niet verplicht was om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens het beleid van het college.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 14 januari 2010. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 2 september 2010 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
In het hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellante stelde dat haar psychische problemen haar verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen en dat zij zich niet realiseerde dat zij bijzondere bijstand kon aanvragen voor de kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 20 november 2012 geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.