In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Drechtstedenbestuur, waarbij een boete is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant ontving samen met een medebewoner bijstand op basis van de Participatiewet. Het bestuur heeft de bijstand ingetrokken en een boete opgelegd van € 7.550,-, omdat appellant en zijn medebewoner geen melding hebben gemaakt van hun betrokkenheid bij hennepteelt. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en de boete voor de medebewoner vernietigd, maar de boete voor appellant gehandhaafd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de boete ten onrechte niet is afgestemd op zijn draagkracht en dat hij niet beschikt over het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het bestuur onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het veronderstelde vermogen van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat de boete moet worden gematigd op basis van de financiële omstandigheden van appellant. Uiteindelijk heeft de Raad de boete vastgesteld op € 1.700,78, rekening houdend met de draagkracht van appellant.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De Raad heeft het besluit van het bestuur vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft en heeft het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant.