Uitspraak
17.661 WMO15
OVERWEGINGEN
7 januari 2019, 9,5 uur per week hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een pgb ter hoogte van € 8.694,- per jaar.
(Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 14 en 15)
.“In verband met het feit dat een duidelijke afbakening tussen dit wetsvoorstel en de Wlz noodzakelijk is, is in dit wetsvoorstel bepaald dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien een cliënt voldoet aan de criteria van de Wlz. Dit gaat ook op indien uit het onderzoek blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en deze weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. (…)Vanaf het moment dat een indicatie op grond van de Wlz van kracht wordt, eindigt de maatwerkvoorziening (voor zover die al was verstrekt).” (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 35 en 36). “Dit wetsvoorstel regelt dat gemeenten mensen met beperkingen en problemen zo nodig moet ondersteunen opdat zij zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving kunnen blijven leven. De gemeentelijke verantwoordelijkheid houdt echter op indien iemand kampt met een zodanig ernstige problematiek dat hij op grond van de wettelijke aanspraken in de AWBZ in aanmerking komt voor opneming in een instelling. Indien bij het onderzoek blijkt dat iemand beschikt over een indicatiebesluit voor, en daarmee een recht op AWBZ-zorg, kan het college derhalve weigeren een maatwerkvoorziening te verstrekken dan wel een al toegekende maatwerkvoorziening te beëindigen. Het zesde lid legt deze bevoegdheid vast.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 151).