ECLI:NL:CRVB:2018:1508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
17-4218 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onrechtmatig genoten voordeel door ambtenaar na plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die werkzaam was bij de gemeente Weert. Appellante had zich onrechtmatig toegang verschaft tot de computersystemen van de gemeente en had mutaties verricht die in haar financieel voordeel strekten. Het college van burgemeester en wethouders van Weert had haar de toegang tot de systemen ontzegd en haar ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim. Appellante heeft tegen de besluiten van het college bezwaar aangetekend, maar haar bezwaren werden ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg had eerder de schorsing en het ontslag van appellante bevestigd, maar de terugvordering van onrechtmatig genoten voordeel was gegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het niet aan het college was om aan te tonen dat appellante de 156 uren niet had gewerkt, maar dat het op haar weg lag om aan te tonen dat zij deze uren wel had gewerkt. De Raad bevestigde dat appellante zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat de terugvordering van het onrechtmatig genoten voordeel rechtens aanvaardbaar was. De Raad oordeelde verder dat de berekeningen van het college met betrekking tot de verlofuren en het rugzakje correct waren en dat appellante geen recht had op verdere nabetaling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

17.4218 AW

Datum uitspraak: 17 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 mei 2017, 15/3845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 17/5432 AW, plaatsgevonden op
6 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Kerkhof, advocaat, en
W.G.M. Coumans.
In de gevoegde zaak is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds 1993 werkzaam bij de gemeente [gemeente] , onder meer als [functie 1] . Sinds 1 april 2012 werkte appellante als [functie 2] . Vanwege de verdenking dat appellante zich onrechtmatig toegang had verschaft tot de personeels-, registratie-, en administratiesystemen van de gemeente [gemeente] heeft het college een onderzoek ingesteld. In dat kader is een zogenaamde ‘keylogger’ op de werkplekcomputer van appellante geïnstalleerd. Tevens is aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) opdracht gegeven om vast te stellen of appellante zich onrechtmatig toegang heeft verschaft tot de gemeentelijke systemen en zo ja, wat de omvang hiervan was en of appellante onrechtmatige mutaties heeft uitgevoerd. Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college appellante de toegang tot de werkplek en de gemeentelijke computersystemen ontzegd. Op 18 maart 2014 heeft Hoffmann een definitief rapport opgesteld.
1.2.
Bij besluit van 1 april 2014 heeft het college appellante geschorst in het belang van de dienst. Voorts heeft het college, nadat hij zijn voornemen hiertoe kenbaar had gemaakt en appellante hierop haar zienswijze had gegeven, bij besluit van 8 april 2014 appellante wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd en appellante te kennen gegeven dat het door haar onrechtmatig genoten voordeel over de jaren 2012 en 2013 van haar zal worden teruggevorderd. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar aangetekend. Voorts heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening van haar salaris in verband met haar ontslag per 10 april 2014. Bij besluit van 12 september 2014 zijn de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 oktober 2015, 14/3205, heeft
de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het besluit van
12 september 2014 voor zover gericht tegen de schorsing en het strafontslag ongegrond verklaard en het beroep tegen de terugvordering en de afrekening van het salaris gegrond verklaard. Wat betreft de gegrondverklaring heeft de rechtbank overwogen dat het college
ter zitting van de rechtbank deze onderdelen van het besluit van 12 september 2014 heeft ingetrokken en dat het college, na een nadere onderbouwing, op deze bezwaren opnieuw
zal beslissen.
1.4.
Bij uitspraak van de Raad van 12 januari 2017, 15/7291 AW, ECLI:NL:CRVB:2017:76, heeft de Raad de onder 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd.
1.5.
Bij besluit van 2 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de terugvordering en de eindafrekening van het salaris andermaal ongegrond verklaard. Wat betreft de terugvordering wegens onrechtmatig genoten voordeel heeft het college over de jaren 2012 en 2013 in totaal 156 uren teruggevorderd. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het uren betreft die appellante eigenmachtig en ongeautoriseerd heeft gemuteerd in haar tijdregistratie. Deze 156 uren vertegenwoordigen
een waarde van (bruto) € 3.102,84. De terugvordering van wat appellante op deze wijze onrechtmatig heeft verkregen en onverschuldigd is betaald, is een rechtens aanvaardbaar gevolg van het door haar gepleegde plichtsverzuim.
Anders dan appellante heeft aangevoerd is het onjuist dat zij 90 uren tweemaal heeft terugbetaald. Dit zijn uren die uitgaan boven het maximaal aantal compensatie-uren die jaarlijks mogen worden meegenomen naar het opvolgende jaar. Derhalve zijn deze uren terecht afgeboekt.
Wat betreft de berekening van de in het verleden gespaarde compensatie-uren is het college bij de uitbetaling in mei 2014 van € 6.325,06 bruto uitgegaan van 318 uur (x € 19,89 uurloon). Daarop is alsnog 156 uur (x € 19,89) in mindering gebracht in verband met de terugvordering.
Het gereserveerde rugzakje over 2014 is herberekend, rekening houdend met het ontslag van appellante per 10 april 2014. Over de periode van 1 januari 2014 tot aan de ontslagdatum heeft appellante recht op een evenredig deel van het rugzakje. Na herberekening van de verlofrechten over 2014 bestaat over de periode van 1 januari 2014 tot de ontslagdatum nog aanspraak op 6 uren en 58 minuten verlof.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Raad van
12 januari 2017, terecht als vaststaand heeft aangenomen dat appellante in 2012 en 2013
zich onrechtmatig toegang heeft verschaft tot computersystemen (waaronder Interflex)
van de gemeente [gemeente] en dat de mutaties die zij daarin heeft verricht in haar financieel voordeel strekten.
4.2.1.
Appellante heeft betoogd dat het college informatie heeft achtergehouden en de wel overgelegde stukken heeft gemanipuleerd. In dit kader heeft appellante erop gewezen dat de eerst in december 2015 overgelegde printscreens geen authentieke gegevens (kunnen) zijn. Appellante was vanaf februari 2014 geschorst en had vanaf dat moment geen toegang tot haar bestanden. Sindsdien zijn alle verzoeken van appellante om haar eigen bestanden (waaronder haar agenda) in te mogen zien afgewezen. Hierdoor is zij geschaad in haar verdediging, aldus appellante.
4.2.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij alle relevante gegevens waarover hij beschikt en waarop de besluitvorming is gebaseerd, heeft verstrekt en aldus heeft voldaan aan zijn verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen. Naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om stukken over te leggen, heeft het college meegedeeld dat de gevraagde gegevens vanuit Interflex over de relevante periode alsmede het declaratieformulier uren van 18 juni 2012 niet meer beschikbaar zijn vanwege de overgang per 1 oktober 2015 naar een ander systeem.
4.2.3.
De Raad ziet geen aanleiding te veronderstellen dat het college over nog meer stukken beschikt waarop de hier in geding aan de orde zijnde besluitvorming is gebaseerd dan die in het dossier aanwezig zijn. Dit brengt mee dat geen sprake is van schending van een fundamenteel beginsel van procesrecht, nu partijen en de rechter over dezelfde stukken beschikken. De stelling van appellante dat het college de overgelegde stukken zou hebben gemanipuleerd, wijst de Raad als niet onderbouwd van de hand.
Terugvordering
4.3.1.
Artikel 116a van de Ambtenarenwet (AW) vormt sinds 1 juli 2009 de grondslag voor de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging.
4.3.2.
De bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging op grond van artikel 116a van de AW is van discretionaire aard, zodat het gebruik ervan terughoudend moet worden getoetst.
4.3.3.
Het bestuursorgaan is op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat wat onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd bevoegd om tot terugvordering van het te veel betaalde over te gaan, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten.
4.4.1
Appellante heeft aangevoerd dat het college onvoldoende deugdelijke stukken aan de terugvordering ten grondslag heeft gelegd, zodat de terugvordering geen stand kan houden. Appellante stelt dat zij de bewuste 156 uren daadwerkelijk heeft gewerkt, cursussen heeft gevolgd en dienstreizen heeft gemaakt. Tot slot stelt appellante dat het aan het college is om een deugdelijke urenadministratie te voeren.
4.4.2.
Het college heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat hem inmiddels is gebleken dat appellante meer uren onrechtmatig heeft gemuteerd dan de 156 uren, namelijk ruim 276 uren, maar dat het college zich beperkt tot deze 156 uren. Ter onderbouwing van de terugvordering heeft het college bij het bestreden besluit een overzicht van printscreens van mutaties uit Interflex bijgevoegd. Het betreft mutaties ter zake van verlofaanspraken, netto arbeidsduur en gewerkte uren per jaar.
4.4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het in dit geval niet aan het college is om aannemelijk te maken dat appellante de bewuste 156 uren daadwerkelijk niet heeft gewerkt. Appellante heeft immers zonder daartoe geautoriseerd te zijn mutaties aangebracht in het Interflex systeem. Met de uitspraak van de Raad van 12 januari 2017 is komen vast te staan dat appellante zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij de in door haar gemuteerde perioden daadwerkelijk heeft gewerkt. Nu appellante heeft laten weten daartoe niet in staat te zijn, moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van onverschuldigde betaling tot een beloop van 156 uren. De in algemene bewoordingen
gestelde betwisting van deze 156 uren door appellante is onvoldoende om hiervan
niet uit te gaan. Tot slot valt niet in te zien dat het college bij de berekening van het teruggevorderde bedrag niet mocht uitgaan van het uurloon zoals is gedefinieerd in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.
Verlofuren
4.5.1.
Appellante heeft betoogd dat, in plaats van de 38,75 uren die het college ter zake van het restant verlofuren 2014 heeft toegekend, zij recht heeft op uitbetaling van 1035,88 uren. Zij is daarbij uitgegaan van het verlofoverzicht met als printdatum 29 april 2014, waaruit blijkt dat het tegoed over 2014 963,88 uren was en het resterende extra verlof van 2013 72 uren.
4.5.2.
Het college heeft na een herberekening bij het bestreden besluit geconcludeerd dat appellante nog recht heeft op 6 uur en 58 minuten, maar dat hij het verschil met het eerder berekende en uitbetaalde tegoed van 38,75 uren niet zal terugvorderen. Ten aanzien van het verlofoverzicht 2014 heeft het college verklaard dat dit een opgave is van het aanvangssaldo zonder enige afboeking.
4.5.3.
Ook hier ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de gespecificeerde berekening van het college in bijlage 6 bij het bestreden besluit. Het bewuste verlofoverzicht 2014 laat inderdaad geen enkele afboeking zien, zodat het niet bepalend kan zijn voor de aanspraak van appellante per ontslagdatum. Het moet ervoor worden gehouden dat appellante met de toekenning van 38,75 uren niet tekort is gedaan.
Rugzakje 2014
4.6.1.
Appellante heeft betoogd dat zij ondanks het ontslag per 10 april 2014 recht heeft op het volle bedrag van het rugzakje voor het jaar 2014, te weten € 210,-. Volgens appellante is de regeling dat bij ontslag het rugzakje niet over het hele jaar maar naar rato (over gewerkte maanden van het betreffende jaar) wordt berekend nooit ingevoerd.
4.6.2.
Het college is er bij de eindafrekening van uitgegaan dat appellante slechts recht heeft op het bedrag van het rugzakje 2014, berekend naar rato van het aantal maanden dat zij in 2014 nog in dienst was (€ 58,33).
4.6.3.
Naar het oordeel van de Raad heeft het college aannemelijk gemaakt dat vanaf 2008 de naar rato methode is toegepast. Dit blijkt uit het gedingstuk dat bij brief van 28 maart 2018 in het geding is gebracht: het bericht op het intranet van de gemeente naar aanleiding van de begrotingsbehandeling 2008 en de daarin opgenomen ‘top tien meest gestelde vragen’. De niet onderbouwde betwisting van appellante dat deze rekenmethode is ingevoerd, wordt dan ook niet gevolgd.
4.7.
Nu de beroepsgronden met betrekking tot de terugvordering, de verlofuren en het rugzakje niet slagen, bestaat geen grond voor een verdere nabetaling door het college.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.M. Pasmans

LO