ECLI:NL:CRVB:2018:1435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet overleggen van bankafschriften en verwijtbaar gedrag van de appellant
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 1 mei 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De intrekking volgde na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, dat werd ingesteld naar aanleiding van een melding dat appellant een medebewoner had die hem € 300,- per maand betaalde. Appellant werd verzocht om bankafschriften over te leggen, maar verscheen niet op de afspraak om deze te overhandigen. Na een tweede uitnodiging verscheen hij wel, maar zijn gedrag tijdens het gesprek leidde tot een voortijdige beëindiging van het gesprek door de handhavingspecialist. Appellant overhandigde de gevraagde bankafschriften niet, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstand en uiteindelijk de intrekking ervan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant verwijtbaar had gehandeld door de bankafschriften niet tijdig te overleggen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, aangezien appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting.