Anders dan waarvan de rechtbank en het college zijn uitgegaan, kan de verklaring van oud-bewoner [naam 1] (K) niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd, nu K reeds vóór de te beoordelen periode is verhuisd en niet over de te beoordelen periode heeft verklaard. De verklaring van oud-bewoner [naam 2] (T) die van september 2011 tot
eind januari 2015 woonachtig is geweest op het adres [adres 3] , kan om dezelfde reden niet ten grondslag worden gelegd aan de intrekking over de periode van
1 februari 2015 tot en met 4 augustus 2015. T heeft over de periode dat hij nabij het uitkeringsadres woonachtig is geweest, verklaard dat daar een gezin woonde met eerst alleen een dochtertje en later een baby. Vanaf het moment dat T daar woonde zag hij de man dagelijks en toen T een tijdje in ploegendienst werkte, kwam hij de man iedere nacht tegen. Verder zag hij hen regelmatig samen met het meisje op de galerij lopen. Hieruit blijkt niet wanneer hij in ploegendienst werkte en dus evenmin wanneer hij appellant ‘s nachts tegen kwam. Getuige [naam 3] (L), die op het adres [adres 4] woont, heeft verklaard dat op het uitkeringsadres een gezin woont; een man, vrouw, dochter en kind, en dat dit gezin daar vier jaar geleden is komen wonen. L ziet hen dagelijks voorbij komen en hij werd verleden jaar toen de man ook vaak ’s nachts thuis kwam, daar wakker van. Hij heeft normaal burencontact dat bestaat uit een kort praatje. Getuige [naam 4] (V), die op het adres [adres 5] woont, heeft verklaard veel te werken en de bewoners van het uitkeringsadres niet vaak te zien. Hij heeft ook verklaard dat op het uitkeringsadres een man, vrouw en een meisje en volgens hem sinds kort een baby, wonen en dat hij het gezin regelmatig tegenkomt in de lift. Anders dan het college heeft betoogd, bieden deze verklaringen van (oud-) buurtbewoners van het uitkeringsadres geen toereikende grondslag voor de conclusie dat appellant gedurende de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf in de woning op het uitkeringsadres heeft gehad. Daartoe zijn de verklaringen onvoldoende specifiek en gedetailleerd en blijkt daaruit onvoldoende of de verklaringen over het wonen van appellant in de woning op het uitkeringsadres berusten op concrete feitelijke waarnemingen of slechts een indruk van de getuigen behelzen. Daarbij komt dat getuige
[naam 5] (N), die op het adres
[adres 6] woont, heeft verklaard dat op het uitkeringsadres een moeder met twee kinderen woont. Appellant noemt hij niet als bewoner. Weliswaar heeft ook deze buurtbewoner geen redenen van wetenschap genoemd en heeft hij verklaard dat hij vroeg naar zijn werk gaat, laat thuis is en bijna nooit buren ziet, wat de mogelijkheid openlaat dat hij appellant niet heeft waargenomen, maar hij verklaart wel juist over het aantal kinderen en het geslacht daarvan.