ECLI:NL:CRVB:2018:1249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16/4464 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om wraking van de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Abdelkader, een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. E.J.M. Heijs, naar aanleiding van een procedure die is gestart tegen de korpschef van politie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 april 2018 uitspraak gedaan over dit wrakingsverzoek. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de beslissing van de behandelend rechter om het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer. Verzoeker stelde dat deze beslissingen waren genomen om hem te kort te doen, maar de Raad oordeelde dat er geen steun was voor deze stellingen in het proces-verbaal van de zitting van 8 februari 2018.

De Raad benadrukte dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen, tenzij er sprake is van vooringenomenheid van de rechters. De beslissing om het onderzoek te heropenen en de verwijzing naar een meervoudige kamer werden als procedurele beslissingen gekwalificeerd. De Raad concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat de behandelend rechter niet onpartijdig was en dat er geen aanleiding was voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Centrale Raad van Beroep, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2018.

Uitspraak

16.4464 AW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 26 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2016, 15/740, in een geding tussen verzoeker en de korpschef van politie.
Op 8 november 2017 heeft mr. Hoogendoorn zich teruggetrokken als gemachtigde en medegedeeld dat mr. M. Abdelkader voortaan als gemachtigde van verzoeker optreedt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Verzoeker is daarbij niet verschenen, de korpschef heeft zich wel laten vertegenwoordigen. De behandelend rechter was mr. E.J.M. Heijs (behandelend rechter).
Bij brief van 19 maart 2018 is aan partijen meegedeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat het om die reden wordt heropend. Daarbij is ook vermeld dat partijen zo spoedig mogelijk bericht ontvangen over de wijze waarop het onderzoek wordt voortgezet. Bij afzonderlijke brief van 19 maart 2018 is aan partijen medegedeeld dat de enkelvoudige kamer de zaak naar een meervoudige kamer verwijst.
Op 20 maart 2018 heeft verzoeker een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft op 3 april 2018 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en medegedeeld niet te berusten in het verzoek. Verzoeker heeft daar op 4 april 2018 op gereageerd.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 12 april 2018. Verzoeker en de behandelend rechter zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter de beslissing om het onderzoek te heropenen, zonder enige beperking te stellen, en de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer, naar het zich laat aanzien, heeft genomen om verzoeker te kort te doen. Deze beslissingen zijn namelijk ingegeven door de omstandigheid dat de korpschef de (enkele) stelling heeft ingebracht dat appellant beweerdelijk finale kwijting zou hebben verleend aan de korpschef, wat volgens de korpschef zou maken dat verzoeker geen procesbelang meer heeft. De korpschef heeft hierover geen stukken overgelegd, terwijl verzoeker de stelling van de korpschef gemotiveerd heeft bestreden. Om de stukken alsnog in het dossier te krijgen heropent de behandelend rechter het onderzoek en heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Als een rechtzoekende een stelling betrekt die niet uit de stukken blijkt, wordt het onderzoek niet heropend en volgt geen verwijzing. De behandelend rechter had deze ongelijke behandeling van gelijke gevallen kunnen ondervangen door beperkingen te stellen aan de heropening van het onderzoek, bijvoorbeeld dat het de korpschef niet vrijstaat bepaalde stukken alsnog te overleggen.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4. De beslissing om het onderzoek te heropenen en de beslissing om de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer zijn zogeheten procedurele beslissingen. Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat deze beslissingen slechts kunnen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Het
proces-verbaal van de zitting van 8 februari 2018 bevat geen steun voor de juistheid van de stellingen die verzoeker aan het verzoek om wraking van de behandelend rechter ten grondslag heeft gelegd. De behandelend rechter heeft in de reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het onderzoek is heropend om de korpschef nadere vragen te stellen over de toepassing van de zogeheten hardheidsclausule. De stelling van verzoeker dat de heropening van het onderzoek en de verwijzing naar een meervoudige kamer – naar het zich laat aanzien – zijn genomen zodat de Raad (in een gewijzigde samenstelling) verzoeker te kort kan doen, mist iedere grond. Voor toewijzing van het verzoek om wraking bestaat dan ook geen aanleiding. Dat de reden van heropening van het onderzoek niet is vermeld in de brief van
19 maart 2018 en dat niet een beperking is opgenomen die tot gevolg heeft dat de korpschef de vaststellingsovereenkomst niet kan indienen, maakt dit niet anders.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door G.M.G. Hink als voorzitter en W.H. Bel en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L. Boersma

UM