ECLI:NL:CRVB:2018:1247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16/4786 WUBO-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke zaak betreffende WUBO en AOR

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. C.H. Bangma, naar aanleiding van een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van de Svb, waarbij haar bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 heeft verzoekster herhaaldelijk verzocht om inzage in de dossiers van haar broer, maar deze verzoeken zijn door de griffier afgewezen. Verzoekster voelde zich hierdoor benadeeld en stelde dat de behandelend rechter een gejaagde en geïrriteerde indruk maakte, wat haar vertrouwen in een onpartijdige uitspraak ondermijnde.

De Centrale Raad van Beroep heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de behandelend rechter vooringenomen was of op de hand van de PUR zou zijn. De Raad benadrukte dat een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechter zelf. De indruk van verzoekster dat de rechter niet onpartijdig was, werd niet onderbouwd door concrete feiten. De Raad concludeerde dat de behandelend rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen reden was om aan zijn onpartijdigheid te twijfelen.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de voorzitter G.M.G. Hink en de leden W.H. Bel en E. Dijt, in aanwezigheid van griffier L. Boersma. De uitspraak vond plaats op 26 april 2018.

Uitspraak

16.4786 WUBO-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Datum beslissing: 26 april 2018
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het door de Sociale verzekeringsbank (Svb) namens de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) genomen besluit van 9 juni 2016, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2015 ongegrond is verklaard.
Op 15 november 2017 heeft de griffier aan partijen bericht dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 18 januari 2018.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft verzoekster verzocht de PUR te vragen het complete dossier ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO) en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) van haar broer aan haar gemachtigde te laten sturen. De griffier heeft bij brief van 4 januari 2018 medegedeeld dat de Raad vooralsnog geen aanleiding ziet dat verzoek te honoreren. Bij brief van 5 januari 2018 heeft verzoekster haar verzoek herhaald, welk verzoek bij brief van 8 januari 2018 wederom is afgewezen. Daarbij is tevens medegedeeld dat verzoekster haar standpunt hieromtrent ter zitting nader kan toelichten en dat als daartoe aanleiding is de Raad het onderzoek zal heropenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018, de behandelend rechter was mr. C.H. Bangma (behandelend rechter).
Bij brief van 24 januari 2018 heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet in het verzoek te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de zitting van 12 april 2018. Namens verzoekster zijn verschenen mr. W.P.J.M. van Gestel en [naam A.]. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij in het geding met de PUR aannemelijk dient te maken dat zij betrokken is geweest bij oorlogsgeweld/calamiteiten in de zin van de WUBO. De stelling van de Svb dat er in de geraadpleegde dossiers geen informatie te vinden is die het verhaal van verzoekster kan ondersteunen is voor haar niet controleerbaar. Haar broer heeft een machtiging verleend om verzoekster zijn WUBO- en AOR-dossier in te laten zien. De Svb heeft, ondanks herhaalde verzoeken, die dossiers niet aan verzoekster gestuurd. Verzoekster heeft vervolgens aan de Raad verzocht de dossiers op te vragen, welke verzoeken zijn afgewezen. Door de weigering is er geen sprake van een eerlijk proces. Het in verband hiermee ter zitting gedane verzoek om aanhouding is door de behandelend rechter afgewezen. Ter zitting maakte de behandelend rechter een gejaagde en geïrriteerde indruk en zeer zeker niet de indruk dat hij op onpartijdige wijze in dit geding een beslissing zal gaan nemen. Verzoekster had de indruk dat de behandelend rechter duidelijk op de hand van de gemachtigde van de PUR was. Daarnaast acht verzoekster het onbegrijpelijk dat de behandelend rechter liet blijken dat er geen sprake was van een nieuw feit. Het vertrouwen op een onafhankelijke uitspraak door de behandelend rechter is bij verzoekster volledig weg.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om de PUR niet te vragen de complete WUBO- en AOR-dossiers van de broer van verzoekster over te leggen betreft een zogeheten procedurele beslissing. Dat geldt ook voor de beslissing op het verzoek om aanhouding. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2018 blijkt dat de behandelend rechter de gang van zaken met betrekking tot het opvragen van de WUBO- en AOR-dossiers van de broer van verzoekster en het verzoek om aanhouding uitgebreid met partijen heeft besproken. Hij heeft daarbij aangekondigd in raadkamer een beslissing te nemen op het verzoek om aanhouding en daarbij aangegeven welke aspecten hij daarbij zal betrekken. In het proces-verbaal, wat een vrijwel woordelijke weergave bevat van wat ter zitting is besproken, is geen aanknopingspunt te vinden voor de conclusie dat de behandelend rechter in dit verband vooringenomen zou zijn.
3.3.
Voor de stelling van verzoekster dat de behandelend rechter ter zitting een gejaagde en geïrriteerde indruk maakte is, daargelaten of dat een zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid, in het proces-verbaal geen enkel aanknopingspunt te vinden. Dat geldt eveneens voor de stelling van verzoekster dat de behandelend rechter liet blijken dat er geen sprake is van een nieuw feit. Hij heeft hierover kritische vragen gesteld, wat behoort tot de taak van de rechter. Uit het proces-verbaal kan echter niet worden afgeleid dat de behandelend rechter het standpunt huldigt dat er geen sprake is van een nieuw feit of zijn oordeel over dat aspect van de beroepszaak van verzoekster al definitief had gevormd.
3.4.
De indruk van verzoekster dat de behandelend rechter duidelijk op de hand van de PUR was, is onderbouwd door te verwijzen naar de reactie van de behandelend rechter op de opmerking die de partner van verzoekster aan het einde van de zitting maakte. Die opmerking hield onder meer in dat het een kwalijke zaak is dat mensen die veel jonger zijn dan verzoekster en die het oorlogsgeweld niet hebben meegemaakt besluiten nemen over de aanspraken van verzoekster. De behandelend rechter heeft hierop gereageerd door te zeggen dat hij en de vertegenwoordiger van de PUR het leed dat heeft plaatsgevonden in de periode waar het om gaat niet betwisten. De behandelend rechter is van dezelfde generatie als de gemachtigde van de PUR en zij zijn wel degelijk in staat om hier een goed oordeel over te geven. Leeftijd doet daar niet aan af, aldus de behandelend rechter, die daaraan nog heeft toegevoegd dat het leed niet wordt betwist, maar dat de overheid regels heeft gegeven op grond waarvan toekenningen plaats kunnen vinden. Het zijn die regels die de behandelend rechter zo zorgvuldig mogelijk probeert toe te passen. In deze reactie kan geen aanwijzing worden gevonden voor het oordeel dat de behandelend rechter op de hand van de PUR zou zijn.
3.5.
Het verzoek om wraking van de behandelend rechters wordt dan ook afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door G.M.G. Hink als voorzitter en W.H. Bel en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L. Boersma

UM