ECLI:NL:CRVB:2018:1207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ZW- en WW-uitkering na fraudeonderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ZW-uitkering en WW-uitkering ontving, had deze uitkeringen gekregen na een periode van ziekte en werkloosheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter een fraudeonderzoek ingesteld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de appellant en de ondernemingen waar hij werkzaam zou zijn geweest. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de appellant niet onder gezag werkzaam was geweest en dat de uitkeringen terecht waren ingetrokken en teruggevorderd. De Raad benadrukte dat het aan het Uwv was om de relevante feiten aan te dragen en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om de onjuistheid van de bevindingen van het Uwv aan te tonen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een gezagsverhouding voor het bestaan van een dienstbetrekking en dat de omstandigheden van het geval in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.