2.2Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit I tot en met IV, VI en VII ongegrond verklaard. Ten aanzien van eisers gestelde dienstverbanden I en III stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de criteria voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Van enige gezagsverhouding tussen eiser en [zoon] is verweerder niet gebleken. [zoon] was weliswaar op papier de eigenaar van de ondernemingen, maar feitelijk had eiser de zeggenschap. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat eiser de zaken regelde en aan niemand verantwoording hoefde af te leggen. Omdat geen sprake was van verzekering ingevolge de WW en ZW, had eiser uit hoofde van zijn werkzaamheden bij [bedrijf A] en [bedrijf B] geen recht op een ZW-uitkering per 19 september 2012 en had hij evenmin recht op een WW-uitkering per 1 oktober 2014.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat ook eisers dienstverband bij [B.V. X] gefingeerd was. Feitelijk werd eiser niet uitgeleend aan een inlener. maar betrof het een reguliere arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat [B.V. X] in geval van ziekte gehouden was om eisers loon door te betalen, zodat eiser per 17 juli 2013 geen recht op een ZW-uitkering had.
Omdat eiser geen recht had op de aan hem verstrekte uitkeringen op grond van de ZW en WW had, heeft verweerder eisers recht op uitkering ingetrokken en het ten onrechte uitbetaalde bedrag van hem terug- en ingevorderd. Van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien is volgens verweerder geen sprake.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit V niet‑ontvankelijk verklaard omdat dit besluit bij primair besluit VI is ingetrokken.
3. Eiser betoogt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dienstverbanden gefingeerd waren. Hij heeft tijdens het verhoor op 13 april 2015 gedetailleerde verklaringen afgelegd over de aard van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft deze verklaringen zonder motivering of nader onderzoek buiten beschouwing gelaten. Verweerder hecht voorts ten onrechte waarde aan de tegenstrijdige verklaringen die door andere betrokkenen zijn afgelegd. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij niet aan zijn verklaringen tijdens het verhoor kan worden gehouden. Eiser heeft onvoldoende nuanceringen in zijn verklaringen aangebracht omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er was ten onrechte geen tolk bij zijn verhoor aanwezig. Verweerder heeft daarnaast het proces-verbaal van verhoor niet correct opgesteld, want de hem onwelgevallige verklaringen die eiser heeft afgelegd zijn daarin niet opgenomen. Uit zijn verklaringen tijdens het verhoor bleek dat hij onder gezag van [zoon] werkte. [zoon] regelde de administratie en het contact met de klanten. Eiser was op de werkvloer het aanspreekpunt. [zoon] had toezicht en controle op eisers werk en gaf eiser opdrachten en aanwijzingen. Omdat [zoon] niet altijd in zijn ondernemingen aanwezig kon zijn, had hij bevoegdheden aan eiser overgedragen. De eindverantwoordelijkheid lag echter bij [zoon] .
4. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat met primair besluit VII is beoogd zowel primair besluit V als primair besluit VI in te trekken en dit laatste besluit te vervangen. De rechtbank stelt vast dat deze bedoeling correspondeert met de tekst van primair besluit VII. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat ook eisers bezwaar gericht tegen primair besluit VI niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat dit besluit ingetrokken moet worden geacht bij primair besluit VII. Eiser heeft medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de aanvulling van verweerder ter zitting. Omdat niet aannemelijk is dat eiser door deze gang van zaken is benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
5. Verweerder heeft ter zitting voorts toegelicht dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat primair wordt gesteld dat eiser een gefingeerd dienstverband bij [B.V. X] had. Subsidiair stelt verweerder dat feitelijk geen sprake was van een uitzendovereenkomst tussen eiser en [B.V. X] De rechtbank heeft voorts ter zitting samen met partijen vastgesteld dat het totale terugvorderingsbedrag € 30.744,19 bedraagt. Eiser heeft desgevraagd medegedeeld dat zijn beroep zich mede richt tegen de invordering van de teruggevorderde ZW- en WW-uitkeringen.
6. De intrekking en terugvordering van eisers ZW- en WW-uitkeringen zijn belastende besluiten waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde van belang geen dienstbetrekking in de zin van de socialeverzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Bij de vaststelling van feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een dienstbetrekking, komt in beginsel een groot gewicht toe aan de eerste verklaringen die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser kan worden gehouden aan hetgeen hij tijdens het verhoor op 13 april 2015 heeft verklaard. Niet is gebleken dat hij de vragen tijdens het verhoor niet kon begrijpen, of dat hij niet heeft verklaard wat hij beoogde te verklaren. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser voorafgaand aan het verhoor heeft medegedeeld dat hij de Nederlandse taal goed verstond, sprak en begreep. Eiser heeft blijkens het gespreksverslag tijdens het verhoor niet om bijstand door een tolk verzocht of kenbaar gemaakt dat hij het besprokene niet begreep. Hij heeft het gespreksverslag nagelezen en ondertekend. Eisers verklaringen zijn voorts gedetailleerd, duidelijk en komen overeen met de verklaringen van onpartijdige derden.
Eiser heeft niet onderbouwd welke ontlastende verklaringen ten onrechte niet in het gespreksverslag zouden zijn opgenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de in het proces-verbaal van verhoor opgenomen verklaringen afwijken van wat eiser werkelijk heeft verklaard dan wel bedoelde te verklaren.