In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 12 december 2008 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had niet gemeld dat zij mede-eigenaar was van een appartement in Turkije. Dit werd ontdekt door een onderzoek van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, dat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de besluiten van het college gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was. Appellante had erkend dat zij op de hoogte was van haar mede-eigendom en had nagelaten dit te melden. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de psychische en financiële situatie van appellante. De opgelegde boete werd echter als niet evenredig beschouwd, omdat niet was aangetoond dat appellante opzettelijk had gehandeld. De Raad herstelde de hoogte van de boete van € 285,39 naar € 142,69 en veroordeelde het college in de kosten van appellante.