ECLI:NL:CRVB:2018:1125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
16/5923 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hadden eerder verzocht om uitstel van de zitting die op 15 maart 2018 gepland stond. Dit verzoek om uitstel werd afgewezen, waarna verzoekers op 13 maart 2018 een wrakingsverzoek indienden. De Raad oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekers al op 14 februari 2018 op de hoogte waren gesteld van de zitting. De Raad stelde vast dat verzoekers niet handelden overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

De Raad overwoog verder dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen, tenzij er sprake is van vooringenomenheid van de rechters. De verzoekers hadden hun wrakingsverzoek onderbouwd met argumenten die betrekking hadden op de procedurele beslissingen van de behandelend rechter, maar de Raad oordeelde dat deze beslissingen niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek konden leiden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het wrakingsverzoek toe te wijzen en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.M.G. Hink als voorzitter en E. Dijt en L.M. Tobé als leden, in aanwezigheid van griffier L. Boersma.

Uitspraak

16.5923 AW-W, 16/5924 AW-W, 16/5925 AW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker 1] te [woonplaats 1], [verzoeker 2] te [woonplaats 2] en [verzoeker 3] te [woonplaats 3] (verzoekers)
Datum uitspraak: 11 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2016 in de gedingen tussen verzoekers en de korpschef van politie (15/1182, 15/251 en 15/256).
Bij brieven van 26 september 2017 is aan verzoekers bericht dat de gedingen zullen worden behandeld ter zitting van 16 november 2017. Verzoekers hebben op 2 oktober 2017 verzocht om uitstel van deze zittingen, welk verzoek is gehonoreerd.
Op 8 november 2017 heeft mr. Hoogendoorn zich teruggetrokken als gemachtigde en medegedeeld dat mr. M. Abdelkader voortaan als gemachtigde van verzoekers optreedt.
Bij brieven van 14 februari 2018 is aan verzoekers bericht dat de gedingen zullen worden behandeld ter zitting van 15 maart 2018 met mr. K.J. Kraan als behandelend rechter (behandelend rechter). Verzoekers hebben op 11 maart 2018 opnieuw verzocht om uitstel en ook de behandelend rechter verzocht zich te verschonen. Daarbij hebben verzoekers opgemerkt dat als het verzoek om uitstel niet wordt gehonoreerd, verzoekers niet ter zitting zullen verschijnen en daar niet zullen worden vertegenwoordigd.
Bij brief van 13 maart 2018 heeft de griffier aan verzoekers meegedeeld dat de behandelend rechter geen aanleiding ziet zich te verschonen en ook dat het verzoek om uitstel is afgewezen. Daarbij is vermeld dat verzoekers ter zitting de redenen van het verzoek om uitstel nader kunnen toelichten en dat als de Raad na de zitting besluit het onderzoek te heropenen, verzoekers daarvan schriftelijk bericht ontvangen. Bij brief van gelijke datum zijn verzoekers opgeroepen bij gemachtigde te verschijnen op de zitting van 15 maart 2018. Daarbij is vermeld dat de gemachtigde verplicht is te verschijnen en als hij daar geen gehoor aan geeft, dat nadelige gevolgen kan hebben voor de zaak van verzoekers.
Op 13 maart 2018 hebben verzoekers verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft meegedeeld niet te berusten in het verzoek om wraking.
Op 26 maart 2018 hebben verzoekers de wrakingskamer verzocht de behandelend rechter als getuige te (laten) horen. Bij brief van 27 maart 2018 is dat verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat de artikelen 8:15 tot en met 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges 2013 niet in de mogelijkheid voorzien om getuigen te (laten) horen en dat zowel verzoekers als de behandelend rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:18, tweede lid, van de Awb in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord.
Verzoekers en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 28 maart 2018. Verzoekers zijn, met bericht, niet verschenen en ook de behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekers hebben aan hun verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd:
- dat hun gemachtigde slechts als zodanig optreedt totdat verzoekers een andere gemachtigde hebben gevonden, omdat hun eerdere gemachtigde, zich onder meer vanwege eerdere uitspraken van de behandelend rechter waarin een kwestie aan de orde was die ook centraal staat in de hoger beroepen van verzoekers, heeft teruggetrokken;
- de beslissing van de behandelend rechter om niet in te gaan op het verzoek om verschoning;
- de beslissing van de behandelend rechter om het verzoek om uitstel ongemotiveerd af te wijzen;
- de beslissing van de behandelend rechter om de gemachtigde op te roepen voor de zitting en verzoekers mee te delen dat het nadelige gevolgen kan hebben als de gemachtigde niet verschijnt.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4.1.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Gelet op de gegeven toelichting berust een belangrijk deel van het aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegde op het standpunt dat verzoekers zich verzetten tegen de behandeling van zaken door de behandelend rechter in het algemeen en de onderhavige zaken in het bijzonder. Nu verzoekers al op 14 februari 2018 is medegedeeld dat de behandelend rechter de zaken op 15 maart 2018 op zitting zal behandelen en verzoekers eerst op 13 maart 2018 hebben verzocht om wraking, moet worden vastgesteld dat niet is gehandeld overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De in dit verband aangevoerde gronden zullen dan ook om die reden buiten bespreking worden gelaten.
4.2.
Wat de afwijzing van het verzoek om uitstel betreft wordt vooropgesteld dat het vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat deze beslissingen slechts kunnen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. In de brief van 13 maart 2018 waarmee het verzoek om uitstel is afgewezen is opgenomen dat ter zitting de redenen van het verzoek om uitstel nader kunnen worden toegelicht en dat de Raad na de zitting kan besluiten dat het onderzoek wordt heropend. Onder deze omstandigheden bestaat er in wat over het uitstelverzoek is aangevoerd geen aanleiding om het wrakingsverzoek toe te wijzen.
4.3.
Ook de op artikel 8:44 van de Awb gebaseerde beslissing om een partij bij gemachtigde op te roepen voor het geven van inlichtingen is een procedurele beslissing, die in beginsel niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Niet valt in te zien dat de op artikel 8:31 van de Awb gebaseerde waarschuwing voor de gevolgen van het niet voldoen aan de oproeping tot een andere conclusie moet leiden. Dat de gemachtigde, naar hij stelt, slechts tijdelijk als gemachtigde optreedt, dat de oproeping op onredelijk korte termijn zou hebben plaatsgevonden en dat de behandelend rechter daarmee aansprakelijkstelling van de gemachtigde van verzoekers in de hand zou werken, leidt evenmin tot een andere conclusie.
4.4.
Het verzoek om wraking van de behandelend rechter wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en E. Dijt en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L. Boersma

UM