ECLI:NL:CRVB:2018:1111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
16/5380 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De aanvraag voor de uitkering was op 9 september 2014 ingediend, maar het Uwv heeft deze afgewezen omdat appellante met ingang van 30 september 2014 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er geen sprake was van blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aanvraag van appellante na 10 september 2014 bij het Uwv is binnengekomen, waardoor de beoordeling op basis van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 van toepassing is. De Raad oordeelde dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat zij ondanks haar beperkingen in staat is om te werken. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onderschreven en vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.5380 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 juli 2016, 15/8453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft M.M. van Til, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Wondaal en mr. D.R. Smole. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft een op 9 september 2014 gedateerde, door het Uwv op 30 september 2014 ontvangen, aanvraag ingediend voor een
Wajong-uitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een situatie waarin participatiemogelijkheden aantoonbaar blijvend ontbreken. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 23 januari 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen omdat zij met ingang van 30 september 2014 niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering.
1.2.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante belastbaar is voor werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de vastgestelde beperkingen. De beperkingen zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 oktober 2015. Voorts heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is dat het verrichten van gangbaar werk door appellante gepaard gaat met een zodanig excessief ziekteverzuim dat zij alleen al daardoor volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen vervullen en aan de hand van de loonwaarde van deze functies vastgesteld dat appellante ten minste 75% van het minimumloon kan verdienen. Geconcludeerd is dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 23 oktober 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het recht op uitkering is beoordeeld aan de hand van het criterium ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in de zin van
artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het Uwv de aanvraag terecht heeft beoordeeld aan de hand van het criterium van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij appellante op 18-jarige leeftijd geen sprake is van volledig en blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en dat zij daarom niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij moet worden beoordeeld op basis van het ruimere criterium van de Wajong 2010, dat gold voor aanvragen die vóór 10 september 2014 zijn ingediend. Appellante heeft de aanvraag op
9 september 2014 op de website van het Uwv ingevuld en vervolgens per post verstuurd, omdat het Uwv de mogelijkheid van digitale indiening niet heeft opengesteld. Volgens appellante dient het voor risico van het Uwv te komen dat de datum van ontvangst van de aanvraag onduidelijk is. Appellante heeft zich ook op het standpunt gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee voldoet aan het criterium van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010. Appellante meent dat zij niet in staat is te werken. Volgens appellante is de inschatting van de belastbaarheid door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist, omdat geen rekening is gehouden met de migraineaanvallen waaraan appellante lijdt. Het ziekteverzuim is ten onrechte op slechts 25% geschat. Appellante acht zich door de migraineaanvallen niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat appellante terecht is beoordeeld op basis van het criterium van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 en dat juist is vastgesteld dat appellante met ingang van 30 september 2014 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In een uitspraak van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994) heeft de Raad overwogen dat voor een aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning die is ingediend na 10 september 2014 maar vóór 1 januari 2015 slechts dan recht op arbeids- of inkomensondersteuning kan ontstaan als de betrokkene is aan te merken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010.
4.2.
Voor de vraag of de aanvraag van appelante om arbeids- en inkomensondersteuning na 10 september 2014 is ingediend, is bepalend of de aanvraag na 10 september 2014 bij het Uwv is binnengekomen. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Raad van eveneens 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3204).
4.3.
Niet aannemelijk is dat de aanvraag van appellante uiterlijk op 10 september 2014 door het Uwv is ontvangen. Het aanvraagformulier heeft als dagtekening 9 september 2014. Op grond van wat partijen naar voren hebben gebracht staat vast dat in 2014 de zuiver digitale weg nog niet was opengesteld voor aanvragen op grond van de Wajong. Appellante heeft het formulier online ingevuld en vervolgens geprint, handmatig ondertekend en per post naar het Uwv verzonden. Het formulier is voorzien van een stempel “ingekomen 30 sep 2014 post scannen”. Het Uwv heeft toegelicht dat de post in beginsel op de dag van binnenkomst of anders de werkdag erna wordt gescand.
4.4.
Appellante heeft niet met nadere gegevens onderbouwd dat zij de aanvraag op
9 september 2014 per post heeft verstuurd. Er is geen enkel gegeven op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de aanvraag tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 10 september 2014, is ingediend. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de aanvraag eerder dan op 29 september 2014 bij het Uwv is binnengekomen, zodat er bijna twintig dagen zijn verstreken tussen de laatste dag van de termijn van indiening en de dag waarop door het Uwv is geconstateerd dat de aanvraag is ontvangen. Niet kan worden aanvaard het betoog van appellante dat rond 10 september 2014 sprake is geweest van onregelmatigheden bij de interne postverwerking van het Uwv, nu dit betoog door het Uwv gemotiveerd is betwist en iedere onderbouwing ervan ontbreekt.
4.5.
Appellante komt dus slechts in aanmerking voor een Wajong-uitkering als zij ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ is als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010.
4.6.
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Op grond van het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.7.
In de uitspraak van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994) heeft de Raad overwogen dat onder een situatie van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet worden verstaan dat de betrokkene niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
4.8.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken op de hoorzitting, oriënterend psychisch onderzoek gedaan en de beschikbare informatie van de huisarts, de neuroloog en het medicatieoverzicht in de beoordeling betrokken. Op basis van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich een oordeel gevormd over de duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat voor migraineklachten geldt dat spontane verbetering heel wel mogelijk is en de neuroloog recent een nieuwe behandeling van appellante heeft voorgesteld. Overwogen is dat migraine een veelvoorkomende aandoening is, maar de meeste migrainepatiënten met deze aandoening kunnen werken. In aanmerking is genomen dat appellante na het behalen van haar diploma MBO-2 administratief medewerker ondanks haar beperkingen substantiële werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Van belang is ook geacht dat de gestelde mate waarin appellante last heeft van migraineaanvallen niet kan worden gerelateerd aan de aantallen door de huisarts voorgeschreven medicijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat niet vaststaat dat appellante nooit mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zal kunnen hebben.
4.9.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Juist is het oordeel van de rechtbank dat deze verzekeringsarts inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd dat bij appellante ondanks de beperkingen geen sprake is van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De stelling van appellante dat geen behandeling voor de migraineklachten meer mogelijk is, vindt geen steun in de door haar in de bezwaarprocedure overgelegde informatie van haar behandelaars. Appellante heeft in beroep of hoger beroep geen informatie overgelegd die tot twijfel leidt aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet blijvend ontbreken.
4.10.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.9 volgt dat bij het bestreden besluit terecht is vastgesteld dat appellante met ingang van 30 september 2014 niet in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning op de grond dat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Gelet daarop worden de overige gronden in hoger beroep in het midden gelaten. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L.H.J. van Haarlem

OS