In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die in maart 2000 geopereerd is aan een craniofaryngeoom, heeft zich in 2006 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij per 11 februari 2008 geen recht had op een WIA-uitkering. In 2012 en 2013 heeft appellante zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld na schouderoperaties. Het Uwv heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering per 28 juni 2012 afgewezen, omdat de arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere oorzaak dan die in de eerdere beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft overwogen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid en de later geclaimde toename van arbeidsongeschiktheid. De deskundige heeft in rapporten aangegeven dat er geen verband is tussen de schouderklachten en de eerdere medische situatie van appellante. De Raad concludeert dat de voorwaarden voor een WIA-uitkering niet zijn vervuld, omdat de toegenomen beperkingen niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan appellante eerder ongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.