ECLI:NL:CRVB:2014:3560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
13-1388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van causaliteit tussen ziekteoorzaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich had ziek gemeld na een heupoperatie, verzocht om een WIA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de appellant met ingang van 16 mei 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende volledig en zorgvuldig waren. De conclusies over de causaliteitseis waren overtuigend gemotiveerd. De Raad benadrukte dat er tijdens de wachttijd geen beperkingen waren vastgesteld in verband met diabetes mellitus, en dat de appellant geen medische gegevens had overgelegd die een ander licht op zijn situatie konden werpen. Hierdoor werd geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van de appellant voortkwam uit een andere oorzaak dan de ziekteoorzaak die leidde tot zijn eerdere ongeschiktheid voor arbeid.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de causaliteit tussen ziekteoorzaken bij aanvragen voor WIA-uitkeringen.

Uitspraak

13/1388 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 februari 2013, 11/2494 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als assistent beheerder/kok. Op 19 mei 2006 heeft hij zich ziek gemeld in verband met het ondergaan van een heupoperatie. Bij besluit van
28 mei 2008, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 5 september 2008, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 16 mei 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De door appellant tegen dit besluit aanhangig gemaakte procedures hebben geleid tot de uitspraak van de Raad van 9 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN0927), waarbij de weigering in stand is gebleven.
1.2. Met ingang van 21 maart 2010 heeft appellant zich, vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld in verband met bij hem geconstateerde diabetes mellitus. Appellant heeft in verband hiermee in oktober 2010 aan het Uwv verzocht om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet WIA in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.3. Bij besluit van 24 november 2010 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet WIA aan appellant toe te kennen. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling ten grondslag, volgens welke er bij appellant geen sprake is van een toename van beperkingen voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. Daarbij is te kennen gegeven dat in 2008 geen sprake was van diabetes mellitus en evenmin sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van de toen wel bestaande afwijkingen.
1.4. Naar aanleiding van het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die tot de slotsom is gekomen dat niet gesproken kan worden van een toename van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van
5 augustus 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat nu ten tijde van de einde wachttijdbeoordeling in mei 2008 geen sprake was van aan de diabetes mellitus gerelateerde klachten op grond waarvan beperkingen zijn aangenomen, niet gesproken kan worden van een toename van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van een evident nieuwe ziekteoorzaak. In mei 2008 had appellant vermoeidheidsklachten die verklaard kunnen worden door de diabetes mellitus. Voorts zijn in mei 2008 hoge bloedsuikerwaarden geconstateerd. Onder deze omstandigheden kan volgens appellant niet aangenomen worden dat buiten twijfel is dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd een uitkering ingevolge de Wet WIA aan appellant toe te kennen, omdat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere ziekteoorzaak.
4.2. In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA is - voor zover hier van belang - bepaald dat, voor degene die aan het einde van de in artikel 54 bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, maar geen recht had op toekenning van een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, alsnog recht op die uitkering ontstaat.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals bijvoorbeeld neergelegd in zijn uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM2700, brengt uitleg van de in artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA vervatte causaliteitseis mee dat de bewijslast in beginsel rust op degene die het standpunt huldigt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. Het is in dit geval dan ook aan het Uwv om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er van enig oorzakelijk verband tussen beide arbeidsongeschiktheidsgevallen geen sprake is. Ter beoordeling staat of het bestreden besluit steunt op voldoende (medische) gegevens die het ontbreken van genoemd verband aantonen.
4.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk geven van een voldoende volledig en zorgvuldig onderzoek waarin, anders dan appellant aanvoert, hun conclusies over de causaliteitseis overtuigend zijn gemotiveerd. Daarbij wordt van belang geacht dat gedurende de wachttijd voor appellant beperkingen golden in verband met de heup-, rug- en hartproblematiek. Er zijn toen geen beperkingen in verband met de diabetes mellitus vastgesteld. Nu appellant geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die een ander licht werpen op zijn medische situatie ten tijde hier van belang, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door deze artsen getrokken conclusies. Geconcludeerd wordt dat buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan appellant uitkering verlangt voortkomt uit een andere oorzaak dan de ziekteoorzaak op grond waarvan hij voorafgaand aan 16 mei 2008 ongeschikt was voor zijn arbeid.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet op dit oordeel is voor het toekennen van schadevergoeding geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC