Uitspraak
16 juli 2015, 15/1131 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 8 januari 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft echter verzuimd om het college tijdig te informeren over de intrekking van zijn ontslag bij de Koninklijke Luchtmacht en de nabetaling van loon die hij ontving van het Ministerie van Defensie. Het college heeft daarop de bijstand van appellant ingetrokken en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. De hoogte van de boete werd aanvankelijk vastgesteld op € 884,97, maar appellant ging hiertegen in beroep, stellende dat hij zijn verplichtingen niet had geschonden en dat het college niet had aangetoond dat hij opzettelijk had gehandeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor opzet en dat de boete op basis van 'gewone' verwijtbaarheid moest worden vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag, wat resulteerde in een boete van € 442,49. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en stelde de boete vast op het lagere bedrag. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,- en moest het college het griffierecht van € 245,- vergoeden.