In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering van appellante, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie. Dit onderzoek was uitgevoerd door twee controleurs van een privaat bedrijf, waarvan één als zelfstandige zonder personeel werkte. De Raad oordeelde dat het toezicht op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. De Raad heeft eerder geoordeeld dat bevindingen van een onderzoek dat is verricht door een onbevoegde controleur als bewijs ontoelaatbaar zijn. In deze zaak was het onderzoek mede uitgevoerd door een onbevoegde controleur, waardoor de bevindingen onrechtmatig verkregen waren. Hierdoor ontbrak een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister dat appellante niet op het juiste adres stond ingeschreven. De Raad vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eerdere beslissing van de minister, waarbij de studiefinanciering van appellante werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.980,- bedroegen.