In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Seme, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering had herzien op basis van een onderzoek naar zijn woonsituatie. Dit onderzoek was uitgevoerd door controleurs in opdracht van de minister, maar de Raad oordeelde dat de bevindingen van deze controleurs als bewijs ontoelaatbaar zijn, omdat zij niet bevoegd waren om het toezicht uit te oefenen. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van de minister onvoldoende draagkrachtig was gemotiveerd en heeft het vernietigd. De minister is opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan private partijen en de gevolgen van onbevoegd onderzoek voor de rechtsgeldigheid van besluiten.