Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vorderbaarheid van niet-genoten vakantiedagen en openstaand vakantiegeld van appellante in het kader van de Werkloosheidswet. Appellante, die als kwaliteitscoördinator werkzaam was bij een BV, heeft haar dienstverband per 1 september 2014 beëindigd. In een vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2014 is afgesproken dat de uitbetaling van 12,7 niet-genoten vakantiedagen en vakantiegeld uiterlijk op 1 augustus 2014 zou plaatsvinden. Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 september 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering, maar heeft de uitbetaling van de vakantiedagen buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het dagloon, omdat deze niet vorderbaar zou zijn in de referteperiode van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2014.
De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de uitbetaling van de vakantiedagen pas per 2 augustus 2014 vorderbaar was, wat buiten de referteperiode valt. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat de uitbetaling op 13 augustus 2014 wel degelijk in de referteperiode meegenomen had moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst bepalend zijn voor de vorderbaarheid van de vakantiedagen en het vakantiegeld. Aangezien de uitbetaling niet in de referteperiode vorderbaar is geworden, slaagt het hoger beroep niet. De vordering van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.