Uitspraak
30 juni 2015, 14/4952 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 31 augustus 2009 ziek meldde met psychische klachten, had eerder al een beslissing gekregen dat hij per 29 augustus 2011 niet meer arbeidsongeschikt was, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een verzoek om toekenning van een WIA-uitkering op 3 december 2013, heeft het Uwv vastgesteld dat er geen recht op een uitkering was, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. Dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank Rotterdam bevestigd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv heeft gevolgd. Hij stelde dat de toename van zijn beperkingen voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak en dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met het neuropsychologisch onderzoek dat hij had overgelegd. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gevonden om de medische onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig te achten. De Raad oordeelde dat het neuropsychologisch onderzoek geen nieuwe inzichten bood en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie van appellant adequaat had beoordeeld. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.