In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 4 juni 2012 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidwet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant vanaf 6 januari 2014 inkomsten heeft gegenereerd uit werkzaamheden als zelfstandige, maar geen opgave heeft gedaan van zijn gewerkte uren. Het Uwv heeft de gewerkte uren geschat op tien per week, wat leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van € 7.194,53 aan onverschuldigd betaalde uitkering. Daarnaast is appellant een boete van € 3.950,- opgelegd wegens overtreding van de inlichtingenplicht.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, de boete verlaagd naar € 10,- en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de boete betreft. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij zich enkel richtte op de herziening en terugvordering van de WW-uitkering, en niet op de boete.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de schatting van de gewerkte uren op basis van de door appellant opgegeven inkomsten heeft mogen maken. De Raad oordeelt dat de schatting niet onredelijk is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.