Uitspraak
26 augustus 2014, 13/2360 (aangevallen uitspraak)
mr. De Vries verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.
OVERWEGINGEN
23 maart 2010 uitgevallen uit deze functie met psychische en lichamelijke klachten en, nadat zij gedeeltelijk had hervat in haar eigen werk, opnieuw in oktober 2010.
re-integratie-inspanningen heeft verricht, dat zij te lang tewerk is gesteld in een functie die niet tot herplaatsing zou kunnen leiden en dat het tweede spoor te laat is gestart. Appellante meent dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het te laat starten met het tweede spoor ten onrechte slechts een formeel punt noemt. Er had eerder daarmee gestart moeten worden, dan had appellante meer kans gemaakt op een succesvolle re-integratie. Appellante heeft voorts wettelijke rente gevorderd en vergoeding van de schade die het gevolg is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedraagt ten hoogste 52 weken.
re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Bij de beoordeling van de inspanningen let het Uwv op onder meer de opgestelde probleemanalyse en het opgestelde plan van aanpak. Volgens het beoordelingskader ligt het voor de hand dat werkgever en werknemer zich in eerste instantie inspannen om de werknemer zijn eigen functie weer te laten oppakken. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wordt gekeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever komen aan de orde als hervatting in eigen of passend werk binnen het bedrijf niet meer mogelijk is. Met name tijdens de zogenoemde eerstejaarsevaluatie moeten volgens het beoordelingskader wat betreft de
re-integratie eventueel keuzes worden gemaakt voor re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
re-integratie-inspanningen niet in structurele arbeid had hervat. Het Uwv heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit brengt mee dat het Uwv kon toekomen aan een beoordeling van de
re-integratie-inspanningen.
eerstejaarsevaluatie in september 2011 niet werkzaam was in het eigen werk, bleef er dus zicht bestaan op hervatting in het eigen werk. De bedrijfsarts heeft gedurende de gehele periode ook intensief contact hierover gehouden met appellante en werkgever. Daarnaast is ingezet op gestage uitbreiding van het aantal werkuren.
re-integratie van appellante in het tweede spoor (naast continuering van de door appellante verrichtte werkzaamheden), waarvan de start enigszins is vertraagd mede door toedoen van appellante.
april 2012 en feitelijk pas in juni 2012 duidelijk werd dat er voor appellante binnen de organisatie van werkgever toch geen reële mogelijkheden waren, heeft de werkgever direct het tweede spoor gestart. Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak wordt daarom geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moeten worden gevolgd in hun oordeel, dat werkgever aldus in redelijkheid adequaat heeft gehandeld. Dat het tweede spoor eerder had kunnen worden gestart, doet gelet op de geschetste omstandigheden niet af aan de conclusie dat werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 41,67;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 458,33.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017.