ECLI:NL:CRVB:2017:697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- J.H.M. van de Ven
- J.C.F. Talman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstandsbedragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland heeft vastgesteld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met appellant. Dit leidde tot een herziening van de bijstandsverlening en een terugvordering van € 7.473,52. De rechtbank heeft de besluiten van het college in eerdere uitspraken bevestigd, maar appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 februari 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat op basis van de verklaringen van appellanten aannemelijk is dat zij in de maanden februari en maart 2013 hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres van appellante. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college voor de intrekking van de bijstand over de maand april 2013, omdat niet is aangetoond dat appellant in die maand zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Raad stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 2.997,10.
Daarnaast heeft de Raad de boete die aan appellante was opgelegd, beoordeeld en vastgesteld dat deze passend is. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 3.517,56 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.