ECLI:NL:CRVB:2017:627
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat ook ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen aanspraak kon maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het koppelingsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 1.2.2 van de Wmo 2015.
De Raad heeft in zijn beoordeling bevestigd dat vreemdelingen zoals appellant niet onder de definitie van vreemdelingen vallen die recht hebben op een maatwerkvoorziening volgens de Wmo 2015. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor opvangvoorzieningen voor deze vreemdelingen ligt bij de centrale overheid, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteindelijk oordeelt over de uitvoering van deze voorzieningen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om de staatssecretaris om inlichtingen te verzoeken en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op de gevraagde maatwerkvoorziening.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de gevraagde dwangsom af. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.