ECLI:NL:CRVB:2017:625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor opvang onder de Wmo 2015. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de wetgever met de invoering van de Wmo 2015 het koppelingsbeginsel heeft toegepast, wat betekent dat vreemdelingen alleen recht hebben op maatwerkvoorzieningen als zij rechtmatig verblijf hebben. De Raad concludeerde dat de appellant niet onder de definitie van vreemdeling valt zoals bedoeld in de Wmo 2015 en dat de opvangvoorzieningen voor deze groep onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid vallen. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen aanspraak kon maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen gemeenten en de centrale overheid met betrekking tot de opvang van vreemdelingen en de toepassing van het verdragsrecht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van de appellant af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.